Viona droogde mijn onderrug en schouders en mijn natte, naar kaasfondue geurende nekhaar. Onaangekondigd keek ze mij intussen van té dichtbij aan, met té grote, spiraalvormige oogkassen als van een regelrecht kalf, - juist die blik, lezers, waar ik mij aldoor voor op de dool wist.
“Hoelang leeft gij al zo? Wordt ge dat onderhand niet een beetje beu?”
Zij bezigde letterlijk deze bewoordingen:“Ge moogt voor een tijd, tot de zomer bij mij inwonen.”
Dan zei ze:“Ik geloof in u. En ik geloof in de boeken die gij schrijft.”
Ook haar kattin zelfs nog, kwam naar binnen getrippeld. Een witte kop, een kattinnenlijf… Wat een zeer gek beest…
“Viona, ik… Ik zal erover nadenken…”
“Verdomd,” zei ze. “Hoe gij uw eigen verwaarloost, kan ik niet meer aanzien.”
“Dat valt nogal mee, alleen dit weekend is het zo erg.”
“Gij zijt niet zoals gij u voordoet. Ze hebben u van alles wijsgemaakt, ziet gij dat zelf niet? Het is niet echt, zoals gij u voordoet. Hoe gij leeft en zo.”
Dit artikeltje hadden we dan ook weer gehad??
Al had ze gelijk, godverdomme! Dit alles hier nu in zijn grootste, holistische geheel… De lol was eraf, dat klopte… Doch waarom werd ze zo onaangekondigd zo scheelogig? Waarom deed ze zo? Mijn vrijheid, daar was ik op gesteld, die ging mij écht boven alles!!
Hoe kon wat zich eergisteren zo aantrekkelijk voordeed, zich vandaag alweer zo afzichtelijk, zo lamentabel willen presenteren? Dat kon toch ook niet?
Ook Renilde meldde zich aan, doorweekt tot op haar jukbeenderen, haar bonte klederdracht gerafeld als kwam zij van de brousse. De ganse morgen lang aan het zwerven geweest in het bedauwde berkenpark, - om er tot de sterren te bidden. Onderhand wilde zij echter crashen (‘crashen’ betekende ‘slapen’; het werkelijke slapen waren wij afgeleerd door de schuld van onze gebrekkige opvoeding.) Blowen, zwemmen, crashen – dat was haar plan…
Een vampierachtige uitstraling beving haar...
Alsof zij, Renilde Meyers, alias het Renilde-monster, bezig was, mij te verteren van binnenuit… Op bestelling van haar Stiefmoeder dan aannemelijk...
Precies zoals die twee onbetrouwbare vrouwmensen die zij toch waren, ook de moord, de zelfmoord van De Morrie op hun geweten hadden. Zo was dat…
“Doe die rommel weg!”
“Hé, zeg,” zei Renilde. Haar drugsspullen weer bij elkander grissend. Juist op tijd, - de echte Dokter…
“Hij staat al voor de poort, - is die op slot?”
“Goed - subiet zeer eerlijk zijn. Hem eerlijk opbiechten wat ge gepakt hebt - die hele rotzooi. In uw eigen belang.”
“Hij is een ex-vriendje van me, die Dokter.”
“Ach, alleen al die oogbollen, ziet ge die? Die zien eruit als twee dwergtomaten! Die verraden toch alles!”
Meteen toch eens gaan nakijken - Renilde had natuurlijk gelijk: mijn oogbollen zagen er werkelijk uit als twee glimmende biljartballen. Mijn van eigeel doordrenkte pupillen zo perfect rond dat er een pink in zou kunnen verdwijnen. Dus geen Dokter zou daar naast willen kijken. Ook niet tegen betaling…
“Zo’n Huisdokter heeft zich daar niet mee te bemoeien.”
“Natuurlijk niet!”
“Of ge een junk zijt of een alcoholist of wat ook. Die eikels zijn dat gewoon, - daarbij: het zijn dus hun zaken helemaal niet!”
“Ge moet ze de kans geven om u te helpen. Dikwijls geeft gij mensen niet eens de kans om u te helpen.”
“God, - ik... Ik ben hier te oud voor… Ik… Ah…”
“Die kinderachtige taboes rond drugs ook altijd,” zei Renilde. Alweer van die jammerlijke bullshit zoals ze die van De Morrie had. “Daarmee is die rotzooi toch begonnen - de criminalisering daarvan. Honderd jaar geleden waren drugs perfect legaal, sociaal verantwoord zelfs. Verdomd,” zei ze. “Wat hebt gij gepakt, - speed zeker? Een labrador en een teckel zijn allebei honden maar een teckel ziet ge mij niet mee gaan wandelen! Speed is rotzooi, - al jaren pak ik overigens geen enkele drug meer waar mijn handen van gaan bibberen – zeg dat ook eens, wanneer ge die ziet, aan die Vilvis van jullie. Verrek, echt zo’n erg wringende blaas? Dat wil zeggen dat gij aan het combineren zijt geweest. Trouwens: van speed krijgt ge sowieso beender- en blaaspijn. En van die spierverrekkingen. Zeker met zulke dealers als De Caramel.”
Het ergste was: zij had gelijk – ja, ook Renilde had gelijk! Uiteraard. De laatste paar jaren was ik van al die kinderlijke kutrommel goed afgebleven, ik leefde inmiddels al een jaar of twee (met vallen en opstaan) zo nuchter als een halve schildpad op sterk water. Alleen de voorbije week of de week daar nog voor (wie hield zulks uit elkander?), was ik effectief, Jahwe wist waarom, toch nog eens, voor één keertje, aan het toegeven geweest aan de verleiding van speed op een zekere salontafel - elektrische nachten lang, ieder halfuurtje bijtanken… Ja, dacht ik toen letterlijk:“Verdomd, ik kan het al begrijpen – hiertegen,” zag ik in, “Ben ik uitzonderlijk slecht bestand!”
De laatste nacht was in het atelier van Den Hellerik, in de Bandenfabriek. ‘s Morgens was zijn spul er doorgejaagd, doch kwam er iemand langs met een beetje coke – de Melkboer van Gommora. Zonder daar wezenlijk goed over na te denken, zag ik mijzelf hiermee aan de ‘snuiftafel’, van mat glas, - braakneigingen bevechtend. En toch, mij zachtjes door mijn pijnlijke ballen krabbend, geweldig jammerend, gruwelijk én zalig! Normaal gesproken was ik iemand die zich aldoor, eender waar, opgefokt, opgejaagd en zenuwachtig wist, en rusteloos; derhalve was het gekomen dat ik ook steeds, als ik hiér was, meteen weer dààr, ergens anders naartoe wilde. Dat klopte, - ik bleef mijn benen dan ook van onder mijn kont rennen zonder enige vooruitgang! Nu ging ik hier echter voor altijd zo blijven zitten, voor mij uit kreunen, creperen. Er ging hier nooit meer iets veranderen. Hier niet, nergens. Een goeie ruimte…
En aldoor die wodka van De Zebdor ook. Om uit te gieten, dwars op onze schedel. Die wodka en die andere rommel – die vreselijke combinaties waren het, die er op ditzelfde moment niet meer uitgingen…
“Hoe idioot van u, - coke, da’s een product van de natuur, blaadjes die ge kunt gaan plukken zoals een duizendblad. Speed daarentegen, da’s pure chemie. Uit laboratoria. Die dingen vloeken met mekaar – en zoiets achterlijks, voor iemand die er al jaren mee bezig is?”
“Speed en coke, da’s goed en kwaad tegen mekaar. Die vechten daarbeneden, daar in het middelpunt van uw arme buik, hun eeuwigdurende strijd verder uit.”
“Hoe kan hij zo idioot zijn, ja...”
“Zal ik,” zei Renilde, “De Gierke anders laten komen? De Gierke weet hier vast raad mee.”
“Neen,” riep ik uit. “Laat dat!”
Die Gierke van ze – mochten ze thuis laten!!