dinsdag 1 april 2008

de geur van nat haar IV - de fetisj I/2 I11














Trappelend en hoestend liet ik mij op een luchtmatras naar de nabije overkant van het zwembad drijven. Het firmament op korte tijd aardedonker, of het nu vroeg op de vooravond was of laat in de zwarte nacht. Een zekere wijle nog, en zelfs het verschil tussen boven of beneden zou niet meer duidelijk zijn…
Een prikkende geur van gebraden, gekruid vlees hing er in de lucht. “Ja, kom u maar afdrogen!” zei Renilde hard lachend, d’r eigen haardos met een vlammend oranje badhanddoek omknoopt.
Ja, vroeger was ik zo dol, zo levensgevaarlijk verliefd op Renilde!
Wat lelijk aan haar oogde, was tegelijk het meest opwindende aan haar. Haar bolle vrouwenogen, die velletjes op haar wangen. Haar schuinse, gezwollen vrouwenmond van een aanstootgevende zelfzekerheid. Eender of je een man was of een vrouw, onvermijdelijk zou zij je woedend weten te maken, niks anders, vroeg of laat…
Van sterrenbeeld was zij kreeft.
Zij leefde voor rivaliteit…
Haar bepaald imposant te noemen borsten, domweg bloot, oogden vruchtbaar als een rivier witte bloesems, als een kudde zingende, grazende schapenjongen.
Doordat zij zo nat was, geleek het of zij bezig was met vrijen, gewoon zoals zij zich bewoog. Haar mond halfopen, feitelijk alsof zij droomde. In waarheid verrichtte zij handwerk, God wist wat. Wellicht pelde zij tomaten. Was zij een eigengemaakte Provençaalse saus aan het voltooien.
Mijn ogen verkenden voorzichtig haar beschaduwde schoot, onderwijl ik de touwladders bereiken mocht. Uit de smalle hut juist achter Renilde haar schouders kwam Vionalief ook tevoorschijn, die had zich intussen een erotisch gestroomlijnd en zacht glimmend badpak aangemeten, waaronder precies tussen haar okergekleurde dijen haar nederige hoopje schaamhaar als zacht gekamd dons. In haar twee handen met veel aandacht een gespikkeld stokbrood. “Komt hij aan land,” vroeg zij. En lachte hard, als werd hiermee een ongewoon grappig iets gedeclameerd.
“Ja,” sprak Renilde. “Die heeft honger, die jongen…”
Ik hees mij aan wal.
Een rilling doorspekte mij vanaf mijn reet tot in mijn vingertoppen. De van barbecuegeuren drachtige stoomlucht deed de vele, groene, rode, pluizige, best eigenaardig tjirpende palmbladen die er overal hingen, driftig op en neer wuiven. Waar ik onderdoor moest om een badhanddoek naar me toe te krijgen geslingerd. “Vangen!!…”
Viona kwam weer naar buiten en droeg een fles donkerrode, bijna zwart ogende tafelwijn bij zich.     “Doet gij die open?”
“Okay!”
En opnieuw verdween zij in de rieten hut.
“Gelukzak,” aldus Renilde.
Zij plaatste de fles tussen haar mollige twee knieën. “Maar,” sprak zij, doelend op ons gesprek in de automobiel daarstraks, “Nooit meer De Morrie ter sprake brengen!”
“Het spijt me.”
“Gij weet niet hoe het is, wat denkt gij wel? Stel u eens voor hoe het voor u zou voelen als bijvoorbeeld Tamara doodging?”
Tamara??, - “Ik flapte het eruit, dat was geheel niet mijn bedoeling.”
“Excuses aanvaard,” zei Renilde.
Maar zei nog:“Hij is te pletter gestort op zo’n verschrikkelijke manier!”
De eettafel bleek gedekt tot in het geringste detail. Als voor een Kardinaalsvergadering. Zonder hier voorts bij te willen nadenken, greep ik een vork en trachtte de sla al eens te checken. “Hé, flurk...”
“Het spijt me maar dit is echt té lekker!”
En die rieten hut, zo bedacht ik, in de naam van Minerva: hoe zou dié er vanbinnen helemaal uitzien?
Dat wilde zeggen, die kleine, waarschijnlijk vochtig stomende antichambre waar dat geil gebroede grietje van een Viona alsmaar bleef in- en uitlopen?
“Wacht tot alles is opgeschept!”
Het kon moeilijk anders of er zou daar een hangmat of een stapelbed zijn voorzien, en het liet zich niet afwenden daarenboven, was ook alreeds duidelijk, of dit tezamenzijn van ons gedrieën hier in Sint-Idesbald aan Zee, zou nu zelfs ieder moment, voor het eten nog aannemelijk, op een stoeipartij gaan uitdraaien. Anders wist ik het ook niet…
Ik hoefde daar zelf overigens maar weinig voor te doen, ze waren zelf zo…
Ze lachten naar elkander alsof ze niet goed snik werden.
Passeerden zij elkander (voor drinkglazen of waarom anders ook), dan legde de één steevast een steelse hand op de ander haar flinke heup. Geschrokken onderzoekend bekeken zij elkander, doch lachten gauw maar weer. Mijn eigen mening of berekening kwam daar niet bij kijken, die speelde geen rol. Al bereikte er mij dit verzoek:“De muziekinstallatie – zet eens een plaatje op!”

                             (vervolgt...)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

reageer hier en nu