vrijdag 13 juni 2008

kamiel

hieronder volgt er nog eens het kortverhaal dat kamiel vanhole schreef voor de dag rond rita demeester in permekebibliotheek zondag 3 februari 2008. het verhaal werd voorgelezen door franscesca vanthielen, omdat kamiel die dag te moe was om buiten te komen.


"RITA"
door kamiel vanhole

Ze draagt een dauwbroek vandaag. Wat een dauwbroek is, weet ik ook niet, maar ze past haar wel.
‘Waar heb jij zo lang gezeten?’ vraagt ze.
‘Ik dacht dat je dood was.’
‘En dan? Je kon op z’n minst ‘s langsgelopen zijn, vroeger deed je dat toch ook. Ik heb tijd zat.’
‘Ik niet,’ zeg ik zacht.
‘Maar een mens kan niet blíjven wachten. Ik dacht: als hij niet wil passeren, dan doe ik het wel. En toen heb ik mijn schoonste broek aangetrokken.’
‘Is het koud buiten?’
‘Ik kom helemaal niet van buiten.’
‘Oh.’
‘Hoe lang ben ik nu al weg?’
‘In januari vijftien jaar.’
‘En? Is er nog iets gebeurd intussen?’
Ik schiet in de lach.
‘Sorry, mevrouw, maar daar begin ik niet aan. Andere keer misschien. Heb jij eigenlijk de Golfoorlog nog meegekregen?’
‘Die heb ik nog net kunnen volgen, ja. Maar oorlogen hebben me nooit zoveel gezegd. Mij was het om het kleine leed te doen, van mens tot mens. Hoe is het met jou eigenlijk? Hoe doen de kinderen het?’
‘Die heb ik nog net kunnen volgen, ja. Maar oorlogen hebben me nooit zoveel gezegd. Mij was het om het kleine leed te doen, van mens tot mens. Hoe is het met jou eigenlijk? Hoe doen de kinderen het?’
‘Ze zijn groot geworden. De een studeert talen en de ander heeft dreadlocks. En volgens de krant zien ze ons graag. Negen op de tien jongeren kunnen het goed vinden met hun ouders. Ze zijn ook veel nuchterder dan wij, heb ik de indruk. God, Rita, vijftien jaar is lang, besef ik opeens. Van internet, Dutroux of elf september heb jij nooit gehoord. Allemaal dingen die in een mum tot onze leefwereld zijn gaan behoren. Zoveel tranen, zoveel beloftes, zoveel vergetelheid. Het staat in het Frans op de muur van het Justitiepaleis gekalkt. In het meervoud zelfs. Tant d’oublis.’
‘Ik kreeg van m’n vader nog een klets om m’n oren, toen ik een mop tapte over een pastoor die zijn rok ophief.’
Ze zwijgt even en ik zie hoe ze haar ogen neerslaat. Daar was ze sterk in, en ook in het zachtjes omkrullen van de mondhoeken. Het leverde een ingekeerde glimlach op die met de jaren triester was geworden. Ogen die zeiden dat het leven een troostprijs was. En dat er al helemaal geen winnaars waren.
‘Heb je nog altijd zo’n huiver voor levensbeschouwingen?’ vraagt ze.
‘Ze zijn weer helemaal in. Er is volop nood aan jonge martelaren die bereid zijn te sterven voor hun gemeenschap. Hindoes, moslims, Amerikanen... overal staan ze paraat. Maar heb jij daar al niet over geschreven? Hoe heette dat verhaal ook weer?’
‘Lessen uit de levens van martelaren.’
‘Dat bedoel ik, ja. Ken je de slotzin nog?’
‘Want ik heb zo het gevoel dat de beste folteraars als kind vlijtig en gezagsgetrouw waren, dragers van smetteloos witte kousen, eerlijk en plichtbewust en in een bijna heilige mate gehoorzaam aan wetten.’
‘Maar intussen is het-kapitalisme-zal-ik-maar-zeggen nog altijd even optimistisch. Terrorisme is een aflopende zaak, zeggen beursanalysten. Als Iran en Irak en Saoedi-Arabië maar lid worden van de Wereldhandelsorganisatie, dan zal het fundamentalisme vanzelf wel uitdoven. Het is het ultieme protest van het oude, religieuze denken tegen de moderniteit en de verlokkingen van de vrije markt...’
‘Waarom zwijg je nu ineens?’
‘Ik weet niet. In jouw ogen heeft dat allemaal geen belang, dacht ik.’
‘En dat is behoorlijk vervelend, ja. Voor jou valt er tenminste nog een en ander te lachen, terwijl ik om te beginnen niet eens weet waar ik ben. Ja, ik woon in dat koppeke van jou, en in de harten van een paar mensen, maar voor de rest...’
‘Toen je ziek was, wou je niet getroost worden, weet je nog.’
‘In het begin, ja. Ik doorzag troost als troost. Ik wou het ergste blijven denken, dat vond ik de meest aangewezen houding. Zelfs de waarheid kan zalven, hield ik me voor. Maar later ging ik er wel degelijk naar verlangen. Naar geruststellende woorden, bedoel ik. En die konden ze me in de kliniek niet meer bieden.’
‘Je had ze zelf die kans ontnomen. Wie wou ook weer alle statistieken en tabellen kennen?’
‘Eind oktober ben ik toch weer les gaan geven. En met het geld dat ik verdiende zou ik een nieuwe auto kopen. Een Japanner, weet je nog? Ja, mensen met kanker geven alles direct uit.’
‘Terwijl je in het begin nog geloofde dat het allemaal je eigen schuld was.’
‘Jij werd echt pissig toen ik dat vertelde, het is me op een afschuwelijke tirade komen te staan.’
‘Ik begreep het niet. Ik kon niet snappen waarom je in je eigen vlees sneed. Zo door en door katholiek vond ik dat. Het lichaam dat boete deed voor de misstappen van de geest. Maar misschien ben ik intussen ook veranderd, ik gun de mensen hun illusies veel meer dan vroeger.’
‘Mijn moeder was iemand die zich altijd wegcijferde. En je mag drie keer raden waaraan zij is gestorven.’
‘Zie je wel.
‘Ach, doe nu niet zo...’
‘Zeg, zullen we ergens iets gaan drinken? Ik ben te voet, maar je kan achterop springen.’
‘Oké.’

Kamiel Vanhole
04-02-2008 om 01:28

2 opmerkingen:

reageer hier en nu