maandag 19 januari 2009

de elfenkoning















van alle creaturen die zyn verdwenen
is alleen hy degene
die is teruggekomen.

tot aan de oevers van het land van oberon is hy geraakt.
zyn gezellen bedronken zich
op het feestgelag van de elfenkoning zelf.

maar hem beving de daver algauw,
wanneer hy naar zyn jongen zocht - in een smidse;

geen tyd om terug te springen -
ik duik dan wel in het vuur!

en daarna zag hy ineens het knekelpaard
en van het knekelpaard een jong;

hy zette dit jong op zyn eigen rug,
en vluchtte, voor dit jong alleen,

naar onze
bovenwereld terug,
langs ladders en katrollen -

heb dank, aldus het knekelpaard.
dat stierf met een yzeren staart.

onderweg
hoorde het jong
een soort elfje
zacht langs zyn oren zingen;

kan niet, zei de minotaurus vlug,
en droeg het jong nog voort.

daarna hoorde het jong
de klachten
van neêrvallende dennenbomen,

neêrtuimelend op afremmende pakken sneeuw
langs ieder pad

en het zag daarin
de grypgrage vingers van de elfenkoningin.

kan ook niet, aldus de minotaurus rap,
er echt niet in gerust;

de elfenkoningin
bestaat hierboven niet.
daar zyn we
al te hoog voor geklommen.

toen hoorde dat kind tenslotte nog een lied
dat het gezang was van het aloude circus bulderdrang;

een zinsbegoocheling, -
een harp van disharmonie,
juist wanneer hy de uitgang zag - het deksel!

maar hy droeg het jong niet meer by zich
en alleen kwam de minotaurus toen
naar buiten gekropen,
een namiddag in april,

om voor altyd op zyn eigen kinderen
te zullen blyven hopen.

zonder
opsporingsbericht.

mormels in de donkere vallei van toverbeken,
zoek geen zon.

mogen wy al oversteken,
o oberon?


zonder reden smeden wy de zwaartekracht
tot een zwaa
rd deze nacht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

reageer hier en nu