zeeëgellied
simbad, die ironisch zijn naar reisschip bagdad doopte, een naam misschien niet terecht,
doolde een nacht, door regen nijdig gepest, dapper rond door ruw water rond dor, ruig gebied.
tot daar, rakelings scherend, daphne, een nimf van nevelig groen, magisch zeestof verscheen,
naarstig glurend door raar riet die trilde.
een nimf van nautisch zeegroen nevellicht door rood dauwwater, ras zwoel langs zijn nachttafel, lustig genoeg, geklommen.
neem mij eindelijk, kom maar rustig, goed trots schaduwwezen, nachtdier, riep plots simbad, die in nimfen nog geloofde, een nogal laf feit, toch gek.
kom mijn neus strelen, nu u uw wereld doet tollen. nu u uw woord doet, daphne.
dat droef vol los zwavel lag, grimmig genoeg geurend.
, zeg geen nee eens zij eindelijk komt
kajuit, die droef vol los zwavel lag, grimmig genoeg geurend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu