DE BEKENTENISSEN VAN EEN VERLEGEN BRILAAP
1.
Myn vroegste herinnering, mocht dit iemand benieuwen, heeft te maken, als ik het goed voorheb, met een zekere boekenkast. Inderdaad. Het betrof hier de grote, bepaald prachtige boekenkast van myn heer en onverbeterlyke meester, de professor Pjotr Lavaski. Een jaar lang waren Pjotr en zyn collega Professor Schiermonnikoog my aan het inspuiten geweest met een serum dat zyzelf, wanneer zy informeel waren, plachten aan te kruisen met de term, houdt u vast, "vloeibare intelligentie". Wat daar de bestanddelen van waren, is my nooit meêgedeeld, maar wel kent myn zenuwstelsel er de velerlei, onderling alle even wonderbaarlyke effecten, zy-effecten, symptomen en plotsklapse openbaringen van. Misschien wel vandaar nu dit boek, lieve lezers.
Eerst werd je een oneindige, verpletterende weêrzin gewaar jegens alle vormen van bestaan. Hun spuit zat nog niet in myn nek, of daar doemde zy op: een onuitsprekelyk verpulverende vorm van melancholie; meêdogenloos het inzicht, daarenboven, in het volstrekte onnut van al wat beweegt, niks minder. Maar: eens ik die zwartgallige tunnel, die angstwekkende kermis van wanhoop, dood en zuiver verderf die het was, dan toch weêr door was, ontvouwde er zich aan my, als zoete muziek van overal, een onverwacht behagen, om niet te zeggen: een intense opwinding. Professor Schiermonnikoog was nog bezig, het gaatje in myn linkerbil, waar de ergste spuit gestoken was, weêr af te deppen, babbelend doch onverstaanbaar, toen ik met m'n beide ellebogen tegen die grote boekenkast aanleunde. En Pjotr Lavaski, myn vriend, sprak de woorden:"Ik denk dat het onderhand begint te werken, met hem... Ja, hoor..." Waarop Schiermonnikoog repliceerde:"Die Brilaap, die gaat nog fabuleuze dingen presteren!"
Wat werd er van my verwacht? Dat trachtte ik uit alle macht te begrypen. Wat wilden zy van me? Moest ik iets doen - moest ik, byvoorbeeld, deze boekenkast proberen te beklimmen, met handen en voeten, als was het een Afrikaanse berg? Ik zou dit kunnen, zo voelde ik het, indien zy dit van me zouden vergen. Wat my in verrukking bracht, doch tegelyk zeer onzeker stemde.
Neen, één herinnering is nog ouder, by nadere overmymering. Toen zat ik nog, tot myn schande, dames en heren, in die vuile, stinkende, sombere apenkooi van me. Ze gaven my een banaan, daar had ik hen om gebedeld; maar toch wist ik my niet opgelucht, veeleêr integendeel; vanwaar afkomstig?, een remming - ik pelde de banaan voorzichtig, doch niet zonder een gewaarwording van pynlyk diepgravende schroom, nog meer toen ik, niet wetende wat anders, deze dorre vrucht, deze kleurloze, slappe banaan die het was, met neêrgeslagen oogleden aan het verorberen sloeg. Alsof ik door deze beiden Professoren werd vernederd - maar dan wel, o kwellende jahwe in den hoge, door myn eigenste schuld en toedoen. En sindsdien kan ik vooral geen bananen meer eten als er vreemden by zyn.
Kort hierop zag ik myzelf doende, my verstaanbaar te maken middels een uiterst geavanceerde gebarentaal. Ik verbleef nog wel in myn apenkooi, maar dan vrijwillig, want op slot ging deze niet meer, of toch nog maar zelden. Het vermogen om te praten en zelfs te schryven, zoals ik dit heden, voor jullie, hoog geroemde lezers, aandachtig doende ben, was my eêrtijds nog nét niet gegeven, maar wel kon ik my fatsoenlijk voortbewegen, als een volwassen, misschien wel enigszins kromgebogen mens. Werd ik, in de koude badkamer, in een kille teil rechtop staand, geschrobd en geschoren, en werd my bovendien een brede cowboyhoed, daarna, op de kop gezet, dan kon ik de straat op zonder veel aandacht te trekken van voorbygangers, die zich immers nooit zouden hebben voorbereid op het idee: daar loopt een aap naar de bakker!
En zo beleefde ik, byzonderlijk in het gezelschap van Pjotr Lavaski, een kleine serie onschuldige avonturen. Op een kille middag in december nam de Professor my, verlegen geboren Brilaap die ik ben, met zich meê naar een lezing op de universiteit in de Rodestraat, niét als een zoveelste toon-exemplaar by één of andere conference vooraan in de aula, ter ondersteuning één van zijn vele detail-uitleggingen! Neen, ik kon daar doodleuk, om het zo te zeggen, tussen de mooie studenten en nog mooiere studentinnen plaatsnemen in de tribune, op een van de klapstoeltjes - myn armen over mekaâr wel, my zo weinig mogelyk bewegende, teneinde ook zo min mogelyk by hen in het oog te springen. Plus ook, iets later nog, naar een opera in de zogenaamde Koningin Elisabethzaal, dit viel my te beurt - dé avond van àl myn avonden!... Nog steeds zie ik die grote, witte zwanen voor me, dryvende op een rivier die in die opera werd geheten de "Vlatava," en de zogenaamde Boeienkoningin die, op een der zwanen getroond gezeten, haar wereldlied uitzong.
Laat mij hier nog vermelden hoe ik een paar keer zelfs in mijn eentje létterlyk naar de bakker was gelopen - angstaanjagende ervaringen wel, niet minder voor myzelf dan ook wel voor die eenvoudige bakkerin. "Een brood." "Een wit brood of een bruin brood?" "Dat weet ik niet. Een lekker brood." "Hier," zei ze, en voegde daaraan toe:"Je hoeft niet te betalen." Die communicatie, kortom, verliep zo stroef en beschroomd ook ook weêr, dat ik er telkens, uiteindelyk dan toch, met leêge handen weêr buitenkwam, niet rap genoeg naar me thuis kunnende geraken.
Daarover geen misverstand: meestal, praktisch altyd ja, bleef ik wat grààg binnenshuis... Desnoods in myn eentje. Zeker van zodra ik leerde lezen, lezers! Miyn lievelingsauteurs zynde (in dié tyd) Jules Verne, Hector Mallot, Pierre Boule; ook graag Conan Doyle, Walter Scott en Charles Dickens; en verder alle soorten van detectives; op den duur las ik stipt één detective per dag.
2.
Verandering kwam er in dit vredige bestaan, om nu voort te schryden, door toedoen van een nieuwjaarsfeestje, of beter geformuleerd een receptie, die het was, en die plaatsgreep naar aanleiding van het nieve jaar - maar dan wel pas op een zevende januari. Professor Pjotr Lavaski had my wel voorgesteld om met hem meê te komen, doch myn instincten, die ik ook nog had, bliezen my in om drastisch "neen" te zeggen - ik kon maar beter, zo oordeelde ik gevoelsmatig, thuisblyven en myn eigen ding doen. Dus: de Professor vertrok in zyn eentje - om, evenwel, na één uur, ofte twee uur hooguit, weêr terug te komen, geheel "van zyn melk", zoals men dat uitdrukke: met immers, voor de afwisseling, een grote, aardebruine laars in zyn twee handen. Ikzelf was op dat ogenblik juist begonnen in het boek geheten "Moby Dick" te lezen, geschreven door de beroemde Herman Melville; hoewel ik niet kon zeggen waarom, bleek dit geheimzinnige zee-verhaal my fenomenaal hard aan te grypen, zodat het met slechts moeite kon plaatsgrypen dat ik, geen keuze hebbende, deze spannende, koortsachtig aandoende alinea's weêr van my afschoof, toen duidelyk werd dat de Professor ons een dringend verhaal wenste te vertellen - aan Schiermonnikoog, maar ook aan my.
"Ga zitten. Allebei.
"Waarover gaat het dan," vroeg Schiermonnikoog - rustig doende, een stofzuiger te proberen te repareren, die roerloos en ook hopeloos op de wanordelyke tafel lag, in het midden van de schemerachtige groene woonkamer. Een staande klok tikte, één trage auto zoefde voorby in de klamme straat meteen achter de gesloten vensterluiken.
Professor Lavaski vertelde ons het volgende... Op die receptie, dwz de receptie waar 'ie vandaan kwam, was er algauw een dame naar hem toegekomen, een zekere Irene, die hem zeer gunstig gezind was en zelfs, sprak Pjotr Lavaski erkentelijk; namelyk omdat hy haar ooit, zei ze, wel 'ns had voortgeholpen met het één of het ander, een stuk huiswerk, de Professor wist er niet veel meer van. Nu had deze allicht adelyk geboren oudere madame, die zy was, een presentje voor hem by. "Namelyk," zo spaak hy, "dit hier!!"
De Professor liet onze de laars, die eêr al wel vermeld, van meer naby bekijken. Nochtans, er scheen weinig byzonders aan. Dan kantelden-'ie het leêren kleinood algeheel ondersteboven, de kromme hiel in zyn tien lange, gehandschoeide vingers; wat er toen voor onze neus plaatsgreep, lezers en lezeressen, was dat er een byna oneindige sliert van losse, donkerbruine maar ook okergele en zelfs hier en daar mosgroen gelykende zandkorrels, of beter gezegd zandklonters uit neêrgevallen kwam - aldus, onwillekeurig, een zandhoop vormende, precies bezyden de kapotte stofzuiger.
"Potdorie," aldus Schiermonnikoog.
Zelf had ik geen flauw benul, neen niet het minste besef van waarover dit ging... Wat was er aan de hand? Waarom deden beiden zo belangwekkend, hing het voortbestaan van de ganse planeet aarde hier nu vanaf? Van dit nutteloze vuil dat uit die stomme laars was gekomen? Moesten wy ons verschuilen, moesten wy de brandweêr verwittigen? Ik deed er het zwygen toe.
"Die mevrouw," zei Pjotr Lavaski, "Die heeft my, met andere woorden, dit Egyptische woestynzand cadeau gedaan - komende," ging hy voort, "Uit de noordoostelijke deelwoestyn der de Sahara. Tenminste, dat heeft ze my op het hart gedrukt - ikzelf toegevende, hier lang niet alles vanaf te weten."
Schiermonnikoog bekeek het spul met meer aandacht, zyn dunne brilletje iets steviger op zijn witte neus (zyn neus was niet wit, maar wel groeiden er witte haartjes op.)
"Het byzondere is evenwel," zei Pjotr,"Het byzondere is evenwel dat dit zand werd gevonden in de laarzen van Napoleon Bonaparte."
Een stilte ontfermde zich over ons. Zelfs de staande klok, die ook nog bestond, scheen heel even te hebben geaarzeld. Dan tikte die weêr voort, dat kon niet anders. "Neen," ging Lavaski weêr voort, "Déze laars hier, die is niét van Napoleon. Maar die mevrouw die mij wilde bedanken, kocht wel dit zand een tydje geleden, en daar geloof ik haar op haar woord, in een curiositeitenbazaar in Luxor, en toén zat het in een yzeren doos. En voor de aardigheid heeft zy het zand, daarna pas, om het aan my te geven, opnief in een laars gestoken, maar dan, zoals je ziet, in een heel gewone, moderne laars. By wyze van creatieve verpakking, meer niet…"
Ik begreep weinig, maar wel dit hier: dat die laars ons al niets meer kon schelen, maar wel des te meer die zandhoop ons moest fascineren. Maar waarom dan, wat was er daarmeê?
"Maar dit hier," zo vatte Schiermonnikoog het nog 'ns tezamen, "Dit hier is dus woestynzand dat ooit nog in de laarzen van Napoleon heeft gezeten?"
In het kort legde hy aan ons uit waarom dit dan wel bijzonder was. Schiermonnikoog hield er een merkwaardige theorie op na aangaande de ware biografie van, als jullie hem kennen, Napoleon, de vermaarde Franse grootvorst. Volgens zyn ideeën, die hy had opgedaan in een zekere "Napoleon-club", hier te Antwerpengrad, de stad alwaar wy woonachtig,- volgens zyn ideeën was de enige, waarachtige Napoleon wel degelyk, zoals de boekjes het beweren, in het jaar 1798 naar Egypte afgereisd - maar: hy was er, zei Schiermonnikoog ferm, hy was er nooit meer terug weggeraakt; rivaliserende Fransen zouden hem hebben gevangengenomen en weggevoerd, en vervolgens zouden die een geheel andere Fransman naar het continent hebben gestuurd, een imposteur van de allerbovenste plank, en van dezelfde lichaamsafmetingen. De échte Napoleon zou, verblind aan zyn twee oogkassen, en met een uitgerukte tong ja zelfs, zyn afgevoerd naar een strafwerkkamp in het hartje van de Egyptische Sahel, waar hy, na zeven jaar keiharde dwangarbeid op handen en voeten, zou zyn omgekomen door een zonneslag, opgedaan tydens een uitzonderlijke strafexercitie. "Met wat geluk," besloot Schiermonnikoog, "Is dit zand hier op tafel afkomstig uit de laarzen van de échte Napoleon. In elk geval," sprak hij nog, "Verbleef de échte Napoleon veel en veel langduriger in de Sahel, dan sommige aanhangers van deze theorie geloven."
Terwyl de beiden Professoren in stilte naar het drietal kleine zandhoopjes bleven staan kyken, merkte ikzelf, meer op een afstand staande, hoe een onwillekeurige huivering my doorspekte van boven tot beneden. Waar het aan lag, vermocht ik niet aan te duiden, maar het was alsof ik toén reeds kon aanvoelen, inderdaad, waarom er zich, met dit eigenaardige geschenk, een kentering in ons bestaan voordeed; dreigend maar toch vredig tegelyk, koortsachtig, nachtmerrieachtig, ja zelfs satanisch.
Waarom was dit woestynzand tot by ons gekomen? Waarom kon alles niet blyven zoals het was? En waarom ook, zo bedacht ik voorts, waarom kon ik niet spreken? Als ik toen, op dat moment, aldààr in die duistere eetkamer, geprangd tussen al hun knutselwerk en grellige uitvindingen, wél had kunnen of durven spreken - wat zou er dàn zyn gebeurd? Misschien had ik hen beiden dan omzichtig de vraag voorgelegd, of het, lezers, niet beter ware, inderdaad, om komaf te maken met dit materiaal. Aan wat voor duistere, ongrypbare basis ontsproten? Ja, nu ik met slappe schouders hieraan terugdenk: dàn wel, was alles misschien toch heel anders verlopen...
Nu viel het voor dat de beiden collega's, faustiaans als immer, het zand, dat voor hen lag, nauwgezet begonnen te ontleden. Al betoonde Lavaski zich in deze wel enigszins onverschillig, toch wel... Hy smeerde de korrels met een tandenborstel uit elkaâr, maar dan zuiver mechanisch, als 'n zoveelste klus. Schiermonnikoog vond het veel spannender, die giechelde zelfs 'n beetje. "Kyk," sprak 'ie lachend, zyn wysvinger in het gelid.
"Wat dan?" aldus Lavaski.
Schiermonnikoog wees hem op de aanwezigheid van een soort van kegelvormige, gebroken wit met glimmend zwart-gespikkelde, bolstaande, kleine paddenstoeltjes, her en der tussen de klonters verspreid. Ik bekeek ze wel heel even - en nog méér begon ik te huiveren. Alles aan die venynige kleine zwammen was my onaangenaam, al kon ik zelf op dat moment nog niet verklaren waarom dan wel...
"Zal ik ze naar Nederland brengen?" aldus Schiermonnikoog. "Naar myn laboratorium daar?"
"Misschien," zei Lavaski. Doch intussen, als om zyn vriend de verzamelaar tegen te spreken, wreef hy de vele zandhoopjes en de kleine, akelige paddenstoeltjes toch weêr by elkaâr, en bracht ze weêr onder in die lange bruine laars zelfs, die hy toch weêr bovenhaalde. Dan sprak hy zelfs:"Genoeg voor vandaag, laten we maar eens iets gaan eten."
3.
De hierop volgende dagen bleven in het byzonder de kleine paddenstoeltjes gespreksonderwerp by uitstek. Schiermonnikoog drong erop aan om ze van het zand te onderscheiden, om ze te kunnen meênemen naar zyn onderzoekslaboratorium op de Waddeneilanden. Lavaski was daar hoegenaamd niet voor te vinden - hoewel 'ie tegelyk, jegens het zand én jegens die paddenstoeltjes, een nadrukkelyke onverschilligheid poogde voor te wenden. Wat erop uitdraaide dat 'ie op een ogenblik opperde:"Ik geloof dat ik de Napoleonlaars," zo sprak hy, "Ik geloof dat ik de Napoleonlaars ga meênemen naar de rommelmarkt, subiet."
Dit behoeft wellicht enige duiding. Inderdaad deed Professor Lavaski op dit ogenblik twee tot drie rommelmarkten per week, dit alles te maken hebbende met een zekere, aannemelyk wel slechts tydelyke inzinking in zyn carrière. Gedurende zyn meest glorierijke jaren, in de jaren zeventig, toen er van myzelf overigens nog geen sprake was, beschikte Lavaski, als professor in de mensenkunde, over een felomstreden maar toch stabiele, ja ten zeerste lucratieve leerstoel aan de universiteit van Brussels. Tegelyk was hij een respectabel concertpianist en interim-dirigent, ook in Brusselse orkesten. Maar, als we Schiermonnikoog mochten geloven: van de ene dag op de andere was Lavaski allerlei reactionaire theorieën gaan aanhangen, eerst eenvoudigweg tégen de evolutie-theorie, daarna zelfs voor de theorie van, als het klopte, de ene of de andere Zweedse Kardinaal, die zou hebben beweerd dat de aarde, alles bij elkaâr, precies vyfduizend en zes jaar oud was. Toen écht duidelyk werd dat dit voor Lavaski menens was, kon de universiteit niet anders dan hem zyn leerstoel weêr afhandig maken. Sindsdien, tot vandaag de dag toe, leefde die arme man, die hy eigenlyk was, van lezingen op uitnodiging; sommige periodes, byvoorbeeld wanneer 'ie op de televisie was gekomen, of toen hy eens een kind uit een huisbrand had weten te redden, toe was hy populair, en toen deed hy tot veertig lezingen per week; maar in andere periodes, zoals byvoorbeeld die van vandaag, toen dit verhaal zich voltrok, scheen er geen haan meer naar hem te kraaien - en moest hy zelfs, wilde hy in tydschriften een artikel gepubliceerd zien te krygen, opereren onder een schuilnaam, of anders onder de naam van Schiermonnikoog (maar dat laatste bleef niet duren; zelfs kon Schiermonnikoog zélf algauw niets meer gepubliceerd krygen: doordat men allengs aannam dat àlles dat hy inzond, in waarheid van zyn geflipte vriend kwam.)
Tydens experimenten met het invriezen van levende organismen, had Lavaski met één van zyn handen, zyn linkerhand, twee dagen lang opgesloten gezeten in een diepvriezer van ettelyke graden onder de nul; sindsdien vermocht hy ook niet meer naar behoren piano te spelen - wel nog soms, voor 'n habbekrats, met wat goeie wil, in een bar of in een circustent - maar nooit meer in eender welk filharmonisch orkest, al lagen dààr wel zyn hart en ziel.
Daarom (om den brode, aldus) zag men hem sinds kort op rommelmarkten. Met vesleten studie-boeken, vernikkelde kandelabers en aftandse reageerbuizen, alsook met periscopen, karrenwielen, een oud harnas dat hy ook naar overal met zich meêzeulde, een gehele verzameling van boten-in-flessen, exotische vlinders en één opgezette eekhoorn.
"Niet doen," zei Schiermonnikoog, wat betrof die Napoleonlaars. "Zoals ik al zei: ik weet dit uiteraard wel niet zéker, maar in elk geval acht ik het zeker niet per definitie onmogelijk, dat die laars, én dat zand, én die paddenstoeltjes, van de échte Napoleon zyn - dat zou dan toch ongelooflyk wezen? Dat zou dan toch, kalmer geformuleerd, ongelooflyk tof zyn?"
"Ja, heel tof. Maar verder wel nutteloos."
"Verdorie, Pjotr. Je doet my verdriet. Als je dit gaat verkopen, ik word gek!"
Heel even scheen myn meester te aarzelen. De twee waren uitstekende kameraden, waarachtig ruzie maakten ze nooit. Maar eerder hielpen zij elkaar in nood, steevast. "Ach wat," sprak 'ie dan. "Ik ga het onding toch meênemen, maar," sprak hy voort, "Pas ter plekke zal ik bekyken of ik het écht wil verkopen. Mocht er al belangstelling voor opduiken. Dat acht ik eigenlyk toch onmogelyk."
"Reken maar!" zei Schiermonnikoog met een snik.
"Ik zal het alleen verkopen als er zéér, maar dan ook werkelyk zéér, belachelyk veel voor zou worden geboden. Moet je wel verstaan."
Lavaski wees om zich heen, als om aan te duiden hoe alleen de eetkamer, waar wy toefden, eraan toe was; de boel lag danig overhoop. omdat we niet konden opruimen: omdat het hier te koud was om te helpen donderen. Omdat we geen geld hadden om de kachels aan te maken.
Schiermonnikoog scheen aan het huilen te gaan, maar knutselde weer voort aan de kapotte stofzuiger...
Wordt Vervolgd
Nog...
BeantwoordenVerwijderen