IN HET LABYRINT
feuilleton in 10 afleveringen
door don vitalski
8.
de leeuw lag op zyn rug in het warme ligbad, maar toch op een zeer katachtige manier, zyn voorpoten in een slappe kromming over zyn ingezeepte, dikke borst, zyn afgepeigerde achterste poten ook krom in de lucht. dit alles op zo'n manier dat hy, zonder zich te hoeven bewegen, zicht had op het enige venster in deze badkamer. in de enorm verre verte: de zacht wuivende dennenboomtoppen van het ondoordringbare berenbos, grens op het circus, afgrond aan deze platte rond schyf, de aarde.
in zyn verbeelding was dit tot in het oneindige zo drastisch op de proef gestelde kattendier zich dit ogenblik van wassende verpozing telkens opnief met inspanning aan het oproepen geweest, als een eindpunt in al zyn streven - "dàn zal ik gelukkig zyn, dàn zal ik verlicht adem halen,"- of, om het met macbeth te zeggen, eens die, zoals shakespeare het beschreef, éindelyk een koning werd:"dit is wat ik wil - maar dan in veiligheid." macbeth die, opnief volgens shakspeare, bang was in de stryd "zoals de leeuw vreesachtig is voor de haas,"- dwz: helemaal nooit; de leeuw is helemaal nooit bang van de haas. "ha! geef my een dier zoals een haas - ik trek zyn kop eraf," dacht ludo met een lach.
vlak voor 'ie toch weêr uit het water wilde komen stappen, vernam 'ie, door het kleine, hoge venstertje àchter zyn rug, dwz het venstertje in de gang van de fameuze wenteltrap, de ronkende geluiden van de gevreesde dievenwagen van commissaris pondi. die dievenwagen kwam aangereden met veel lawaai - en de laffe leeuw verstyfde létterlyk; hy kon zich letterlyk met geen pink meer bewegen. er kwam een blaffen (de zeehonden), een slaan met autodeuren. ludo's allermeest pynlyke doodstrauma borrelde weêr in hem naar omhoog; zo vaak als 'ie erover had nagedacht, op ieder moment van verpozen, hoe zyn enige heer en meester, de jammerlyke leeuwentemmer alfred rosengarten nevada, tydens zo'nzelfde razzia werd in mekaâr geklopt en, gekneusd onder zyn bloed, weggevoerd en nooit meer teruggebracht, zo ongemerkt schenen deze diep op de leeuw inhakkende herinneringen intussen, ongemerkt, onder de clichés van die gedachtenissen ondergesneeuwd geraakt; geleidelyk, zo besefte de leeuw pas nu, was hy veeleer verstrikt geraakt in de maniéren om zich dat trauma weêr voor de geest te roepen, dan door dat ware trauma zelf; maar nu 'ie de scheurende banden, de slaande portieren, de knallende motor van de dievenwagen terughoorde, dat blaffen van die zeehonden en, boven alles, dat schrille krysen van de kapitein de vampyr, die dus by ze was, nu, plotseling, sloeg dat gebeuren hem hard op zyn kop, als met de platte kant van een slagzwaard.
nog dichterby onder het venster, vernam 'ie nu ook, tot zyn relatieve verblyding, het stemgeluid van zyn beschermheer, de prediker. het kon niet anders, zo begreep 'ie, of de prediker was met kapitein de vampyr in een discussie getreden - toch moest de leeuw ervoor waken om daar niet tevéél van te willen verwachten; dat de prediker hem zou verlossen, was omgekeerd van denkbeeldig, maar om zich nu àl te zeer te gaan hechten aan deze zeer naarstige wens, dat deugde niet; want dan was het alsof 'ie, zyn vele levensjaren ten spyt, toch nog altyd maar een soort kleuter was, kinderlyk afhankelyk van "de grote mensen", van "papa prediker"- wat schoot er dan nog van hem over?
WORDT VERVOLGD
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu