maandag 25 februari 2019

column streekkrant editie kempen

JAAGPAD

Dat er een nauwe band bestaat tussen de Kempenaar en zyn soppige kleigrond, dat heet "een open deur intrappen". Onze bynamen liegen er niet om. Mensen uit Meerle noemen we "Pieren," die van Merksplas heten "Spetsers". In Bouwel huizen de "Bladendrabbers", in Dessel de "Heikneuters." Beersenaren zyn "Kleidabbers," die van Wuustwezel heten officieel "Moeszeikers." In Mol dan weêr, leven en werken als vanouds de "Soepweikers." Julius Caesar noemde ons volk de "Taxandriërs", hiermee verwyzende naar de taxus, een stugge, lage, wat kleurloze dennenstruik die hier groeide - maar: voor zyn tyd, nog voor de komst van Caesar, werden onze contreien door de Romeinen "campina" geheten, wat zoveel betekent als "braakliggend terrein." De enige steekhoudende definitie van de Kempen, heeft te maken met de aardbodem: van zodra je, noordoostelyk in ons koninkryk, op onvruchtbare grond stuit, ben je in de Kempen; van zodra je op vruchtbare grond wandelt, ben je meteen weêr uit de Kempen. Maar: we hebben ons niet laten kisten - vermogen we geen flora te doen bloeien, dan wél hebben we eeuwenlang de meest prachtige, overvloedige stenen en bakstenen uit onze grond weten te trekken! En dankzy die talloze Kempische steenfabrieken, van Sas in Beerse tot Kingstone in Veussel, en noem maar op, liggen hier die mooie, rustieke vaarten overal - hoe hemels mooi doorkruisen deze wateren ons vlakke land! Mooier nog dan de Kempische heiden, zyn onze "jaagpaden"; de lange, smalle wandelpaden bezyden onze kanalen; overgroeid met braambessenstruiken, distels en prachtige, knalgele paardenbloemen - dàt is hier op aarde, de hemel voor my!



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

reageer hier en nu