HET GEVAAR LOERT IN MOMBASA
Dag 13:
Grassen en nog eens grassen. Het ene gras nog hoger dan het andere. En tussen al die dichte, opstaande twijgen telkens het zwiepend wegglippen van iets langwerpigs dat eruitzag als het grillige eindje van een luipaardstaart of schuivende slang.
Rond de middag stuitten we op een kudde van tienduizenden gnoes. Ten gevolge van hun onverzadigbare dorst onder een hemel die al dagenlang in brand stond, hadden die wildebeesten zopas een diepe waterplas ondiep gemaakt.
‘Eén gnoe meer of minder,’ zei Duvel en hij legde aan. Zoveel gnoes: hij kon er in ’t wilde weg op los vlammen. Altijd raak. Toch slaagde hij erin een belangrijke fout te maken. Zijn lood zoefde over de tienduizend koppen van gnoes heen, zodat die zwarte massa, opgeschrikt door de weergaloze knal, zich als een vloedgolf in beweging zette om met het onheilspellende, donderende geluid van een aardbeving regelrecht op ons af te stormen. Wij hadden geen seconde meer te verliezen. Waar Duvel zijn geweer liet vallen en als een gek naar het midden van de vijver holde, volgde ik hem op de voet. Wij boften dat die op hol geslagen wildebeesten juist gedronken hadden. De van water verzadigde horde raasde met een grote bocht om de plas heen om een eind verder langzaamaan tot stilstand te komen.
‘Een goed schutter haalt zijn trekker zo langzaam naar zich toe dat hij nooit precies weet wanneer het schot zal afgaan. Bij jou was er teveel act van de wil. Op het moment dat de haan neersloeg, ging het einde van de loop twee millimeter de lucht in. De hoeklengte van honderd meter in acht genomen, dus rekening houdend met de cotangens, maakt dat alras een hoogteverschil van één meter. Jij als landmeter zou dit moeten weten!’
‘Ja, boekhoudertje!’ Meer zei de ontgoochelde Duvel niet. Maar toen hij later zijn door de gnoes vertrappelde geweer opraapte en het aandachtig bekeek, had hij toch weer een andere uitvlucht. ‘Zie hoe krom mijn loop! Hoe kan een uitstekend schutter als ik hiervan nou ‘n beter resultaat verwachten? Gelukkig heb ik nog mijn dolk. Daar kan ik altijd van op aan.’ Met trots wees hij naar het blanke staal onder zijn broeksriem, gevat in een heft vervaardigd uit een machtig hertengewei.
Hoe kinderachtig! Maar dit keer liet ik hem in zijn dwaze wijsheid.
Misschien had Duvel die dag te veel rum op. Vanaf hier nam hij elk middel te baat om op mij wraak te nemen.
‘Der Lindenbaum.’ Zonder dat ik om zijn mening had gevraagd, beweerde hij de indruk te hebben dat die vocalist de hele tijd zong met toegeknepen billen. ‘Alsof die stijve kwast zijn uiterste best doet daarbeneden een kanonskogel van een wind tegen te houden!’ Meer liet hij niet los. En voor mij hoefde het ook al niet meer. Ik had hem helemaal door.
Doordat wij met zijn tweeën een halve dag die draagstoel met alle zware lasten erbovenop, hadden getracht in evenwicht te houden, waren ook wij de helft kleiner geworden. Hoe het met Duvels kikkerarmpjes zat, is moeilijk te zeggen als er niks meer uitgelegd wordt. Ik voelde mijn eigen handen nauwelijks meer. Al vóór het donker lagen we in de tent te ronken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu