Het leven ging voort. Maar misschien niet eens meer voor zolang. Er begon mij iets te dagen, ik kon het nog niet onder woorden brengen maar het meldde zich klaar en duidelijk bij me aan. Bij hetzelfde water als waar Raskolnikow crepeerde, de held van zijn tijd, in het boek "Schuld En Boete". Ik begon als het ware te leviteren. Ik zat niet meer echt in die taxi's, ik daalde niet meer wérkelijk af in dat souterrain. Ik kookte als een geniale robot - maar als dit nu het lot was van een chefkok - dan was dat toch niet helemaal mijn Lot, dit was niet mijn leven.
Ik overleefde hier nu al twee jaar en een half. Dat konden er geen twintig worden, geen tien. Geen vijf jaar kon dit nog duren - dit was niet draaglijk.
Inmiddels had ik kennisgemaakt met nog een andere Belg in deze Huzarenstad; Fonny Mechels uit Antwerpengrad, een man gespecialiseerd in pâtisserie. Hij leverde voor Terra Cotta, dat had ik snel bedisseld, niet alleen maar omdat ie een Belg was maar vooral omdat hij zo fenomenaal goed was. Zijn hoofdjob speelde zich af op een boot, net buiten de stad, daar bediende hij een stel wereldgangsters, de top van Sint-Petersburg. De keukens in die regionen waren van het maniakale niveau. In België te vergelijken met het uiterst dubieuze, ongenaakbare universum van een chefkok als Vinko Pepa, de beruchte Joegoslaaf, of Jo Peters, de té flamboyante chefkok van de Deusjevoo in Genk. Dat zijn karakters die iedereen kent. Dat gaat niet meer echt over "eten", hun persoonlijkheden doordrenken alles wat ze aanraken. Niemand begrijpt er iéts van.
Een van die gangsters voor wie mijn vriend Fonny zijn broodje bakte, was Almakaeva. Google die zelf maar op, een zeer gruwelijke figuur...
Twee keer per week kwam Fonny Mechels bij me langs met een vrachtwagen vol Russische croissants. Natuurlijk waren we dan wel 2 Belgen onder mekaâr. Natuurlijk hielden we mekaâr overeind - je kwam een méns tegen, in het midden van deze woestijn.
Vooral zijn javanaises waren erg goed. Ik ben zelf niet zo gek op zoetigheden, koekjes bij de koffie zijn niet aan mij besteed, patés al evenmin, maar voor één ding toch een uitzondering: de javanais - tenminste, als die naar behoren gemaakt is. Amandelbiscuitlaagjes met mokkaboterroom, geglaceerd met chocolade. Fonny had er altijd te weinig van bij. Mijn personeel had ze vaak allemaal reeds zelf opgegeten, voordat het cliënteel nog maar was gearriveerd. Dat was superstreng verboden maar ze konden er niet afblijven. Ze dachten telkens "ééntje maar", en op den duur was het op.
Die Fonny kwam me tegelijk ook zeer goed uit in mijn worstelingen met mijn baas, die bedrieglijke Marijnissen, die verder met zijn rug tegen de muur moest. Tot dusver was het zijn woord tegen het mijne geweest; binnenkort zou de boekhouding van onze broodjesleverancier, zijn rekeningen en zijn bonnetjes, het objectieve bewijs voor ons leveren. Marijnissen voelde dat stilaan aan zijn nikkel, en probeerde zich zoveel mogelijk uit de voeten te maken. Hele nachten stond ie drie cigaretten door mekaâr te roken, buiten op straat. Alleen de souschef stond helemaal aan zijn kant, maar dat kwam omdat die ervan droomde om dankzij Marijnissen verder carrière te maken.
Fonny bestelde zijn waren dagelijks rechtstreeks bij leveranciers uit het hart van het culinaire Parijs. De leveringen van de chocolade waren dan weêr mijn afdeling. We werkten tezamen in volkomen transparantie. Marijnissen had ook een handje in de patisserie, hij placht zich er graâg meê te bemoeien, en onderhand werd duidelijk waarom. Vooral juist in de deegwaren was hij, zo bleek, de boel aan het belazeren geweest. Je zou natuurlijk voor minder, al sinds Stalin was de roebel aan een benedenwaartse roetsjbaan bezig, een macaber feest van devaluaties; je kon er alleen maar om lachen. Je kon niet anders dan je slag slaan, de hele tijd en onafgebroken; omdat je niks kon opbouwen, het had voor niemand zin om te "sparen", je kon alleen maar van dag op dag iets organiseren - en, als je een meêvaller beleefde, alles zo snel mogelijk weêr verbrassen.
Het was die Marijnissen niet gelukt om op het rechte pad te blijven, wellicht omdat ie, door die vele, onophoudelijke zwelgpartijen rond hem, geleidelijk aan integraal de kluts was kwijtgeraakt. Dit had niks te maken met eethuizen zoals bij ons. Met zijn tienen kwamen die Russen naar binnen gerend; als de bliksem moesten er, om te beginnen, gigantische kruiken drank worden aangedragen, enorme kruiken met daarin een soort bessensap op sterke alcohol. En tegelijk een bombardement van flessen wodka. En dan àlles op tafel, alle gerechten maar weêr 'ns door mekaâr; schranzen en verbrassen alsof hun leventje ervan afhing; dus, voorspelbaar genoeg: na één goed uur, lag de helft van het cliënteel al met zijn kop op tafel. De andere helft volgde exact één uur later. Dan riepen we de Kirgiezen, de taxichauffeurs, die het volkje letterlijk bij de handen en de voeten de tent uitdroegen, volstrekt routineus. Op naar de ijskoude, of anders juist de kokende hete Nevski Prospekt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu