Moeder was in de serre. Nu werd alles uitgesproken: alles wat tussen haar ouders gemeenschappelijk was en waarvoor ze al die jaren hadden gewerkt. Wat? Geploeterd hadden zij! Heel hun leven hadden ze geofferd. Om de toekomst van hun kinderen veilig te stellen; opdat zij een waardig, christelijk bestaan zouden leiden. En nu dit! Mieke kon zich voorstellen hoe heftig maar onduidelijk haar moeder op dit moment tekeerging, in een broeierige, pathetische taal, die de bijna afgestorven gevoelens vrijmaakte, zodat zich uitzonderlijk heel haar innerlijk leven naar buiten keerde. Na elke onderbreking zou ook eventjes vaders lage stem te horen zijn, al was het maar om zijn vrouw eraan te herinneren dat het evenmin zijn schuld was dat het met hun oudste dochter zo moest aflopen.
Wat er ook ter sprake kwam, het was goed dat Mieke haar eigen weg ging. Misschien zou zij hun ogen openen, hen tonen dat in dit leven alles ook anders kan. Tot haar verrassing kwam Moe alleen uit de serre.
Beneden klonk gestommel in de keuken. Moe had haar dochter eveneens gehoord. Zonder omkijken zei ze: ‘Kom aan tafel!’ In plaats van met een voorstel te komen, sneed ze enkele plakken brood. Daarnaast vulde zij een kom erwtensoep met van die heerlijke stukjes spek erin. Zonder één woord had Mieke haar middagmaal naar binnen geschrokt. Daardoor voelde ze zich al een stuk beter. De tafel werd afgeruimd, het bord onmiddellijk afgewassen. Terwijl ze haar overjas dichtknoopte, ging Moe voor de deur staan. Een obstakel van vlees en bloed dat haar belette de woning te verlaten. ‘Naar je kamer!’
‘Niks van! Ik ga naar Francis! Wat denk je wel?’ Haar stoute woorden schenen op Moe geen indruk te maken. Maar dit keer zette Mieke door. En hoe! ‘Wil je dat ik gek word?’ gilde ze. ‘Als ik naar mijn kamer moet, spring ik uit het raam!’
Pas bij dit dreigement liet Moe haar armen zakken. Er kwam iets in haar blik dat Mieke nooit eerder had gezien. Was het vertwijfeling? Het plotseling bovendrijven van een jaren oud verdriet? Moeders lippen beefden, alsof ze nog iets wou zeggen, maar dit keer niet de gepaste woorden vond.
‘Ik ben niet langer het kind dat je in mijn ogen zoekt! De wereld verandert! Zie dat toch in!’
Over het gezicht van Moe kwam een huilerige glimlach, alsof ze de waarheid van deze woorden niet zonder leedwezen toegaf. ‘Trek eerst je winterlaarzen aan. Op die naaldhakjes reis jij niet naar Brussel. Je kleintje mag geen kou vatten!’ Het was alsof ze gezegd had: ‘Ga! Als je de waarheid wil, ga haar zien. Misschien zal je dan beseffen dat het niet allemaal zo fraai en eerlijk is.’ Weer kwam haar mond in beweging. ‘Vergeet Va niet gedag te zeggen!’
‘Zal ik doen!’ zei Mieke dankbaar. Zij gaf Moe een dikke zoen, zich afvragend of het wel iets goed maakte. Ze voelde zich een vaandelvluchtige, die zei: ‘Ga jij maar door dit stukje aarde als een blinde mol met je handen om te woelen. Ik weet wat beters!’ Een onaangename gedachte. ‘Jammer Moe, dat het zo moest gaan!’ Mieke greep haar valies, bang dat ze zou gaan huilen. Bij de deur leek het of iets haar tegenhield. Zij voelde de behoefte haar al te heftige woorden, nu het nog kon, wat te milderen door iets te zeggen waaruit haar genegenheid zou blijken. ‘Maak je over mij geen zorgen. Alles komt op zijn pootjes! Je weet, ik ben uit ‘t goeie hout gesneden!’
Moe week uit. Mieke zou haar nog lang zo herinneren, met de lieve rimpeltjes in haar voorhoofd, en hoe ze vol vertrouwen knikte: ‘Weet ik wel, mijn kleintje!’
Dit troetelwoord deed het hem. Blind holde Mieke over het tuinpad; de keel dichtgesnoerd, maar met een jubelend hart, zoals ze altijd had geleefd, bemind.
WORDT VERVOLGD...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu