‘Ik vertrek dadelijk naar Brussel. Om ‘t hem persoonlijk te melden.’ Miekes stem bleef rustig, al scheelde het weinig of zij had het in vreugde uitgeschreeuwd.
Moeder zat met haar gedachten dichter bij huis. ‘Hoelang al ben je zo?’
‘Vijf weken? Zes?’
Eerder diep teleurgesteld dan boos boog Moe zich weer over het wasgoed. En dit stilzwijgen, waarin de overtuiging lag door haar dochter te zijn verraden, kwetste Mieke nog het meest. Zij hield nog van haar, ondanks alles! Als zij dat maar eens kon tonen. Als Moe nu maar eens huilde, zodat ze haar troostend bij de schouders kon pakken. Maar nee, in plaats van aan haar emoties toe te geven, wat ze beslist zou doen, straks als ze alleen was, deed ze alsof het sorteren van wasgoed de belangrijkste taak is die een mens in zijn leven kan verrichten. Het kwam Mieke voor als een subtiele manier om de indruk te wekken dat Moe voor zichzelf had besloten dat zij haar oudste dochter voorgoed kwijt was, zodat het verdere verloop haar onverschillig liet.
Een mooie gelegenheid om boven de koffer te pakken. Het was immers niet zeker dat ze nog dezelfde dag zou terugkeren.
Zij greep haar geschiedenisboekje, waarin ze, als had ze deze uitstap reeds maanden tevoren beraamd, haar spaargeld in biljetten van duizend frank had weggestopt. Het geschiedenisboekje ging ook mee, - als een herinnering aan haar frêle meisjesdromen.
Van zodra Mieke genoeg spullen bijeen had voor een verblijf van enkele dagen in iets dat ze zich vaag voorstelde als een derdeklas hotel, keek zij nog een laatste keer rond. Het slaapkamertje kwam haar zo ongewoon voor op dit uur, zo strak en netjes. De bedden opgemaakt, elk stofje geveegd. Het winterzonnetje scheen door het open raam tegen de witte muren, waardoor binnen elk voorwerp een kostbare, antieke glans uitstraalde. Over haar bed en dat van Anke - een meter van elkaar, - lag als een fluwelen droom, zo zacht en lieflijk, een lila sprei waarop motiefjes van witte bloemen.
Mieke sloot de koffer, opgeschrikt door het brutaal gekwetter van mussen in de boomgaard. Van beneden kwam het geluid dat de buitendeur maakte als hij werd dichtgetrokken. Wat zij stilletjes had voorzien, zag ze nu gebeuren. Met haar handgebreide neusdoek rond de schouder, holde Moe over het tuinpad naar de serre. Zo, met kleine pasjes, de rug kouwelijk gebogen en gekleed in een zwarte rok met daaronder grijze, wollen kousen en haar ‘gemakkelijke’, doch onelegante, lage schoenen, maakte zij welhaast de indruk van een oud vrouwtje.
Haar gedachten gingen onwillekeurig naar Francis’ moeder, die, hoewel vijf jaar ouder, ontegenzeglijk jeugdiger voorkwam. De oorzaak lag voor de hand. Het was niet slechts een kwestie van kledij. Het moest te maken hebben met de houding die zij elk verschillend tegenover het leven hadden aangenomen. Haar eigen moeder droeg de sporen van het deugdzaam haar plicht vervullen, van het verzaken aan wereldse genoegens. Zij misprees het leven doordat het slechts tijdelijk was en dus niet het echte leven kon zijn. Precies om die reden bracht het haar zo weinig geluk. Maar moest daarvoor ook de dochter boeten?
WORDT VERVOLGD...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu