72.
Toen Mieke onverwachts door een heer werd aangesproken, wekte ze bij hem vast de indruk van een tussen het publiek verdwaalde doofstomme. De man toonde zijn pijp en vroeg haar andermaal om een lucifer.
Terwijl ze zag hoe hij met behulp van haar aansteker een wolkje liet ontstaan, kreeg zijn gezicht iets bekends, alsof zij deze gezette veertiger met buikje al eerder was tegengekomen. De heer had een zwarte, ruig geknipte ringbaard. Hoewel er, buiten dat hij in goeden doen leek, niets bijzonders aan hem viel op te merken, was hij niet iemand die ze achteloos zou voorbijlopen. Er ging een vertrouwenwekkende rust van hem uit. ‘Ben je alleen?’
‘Mijn vriend staat daar, bij dat groepje studenten!’
‘Och ja… Klopt het dat jullie uit de Kempen komen? In de lente zag ik jullie elke morgen met de fiets naar school rijden. Meestal ter hoogte van de Antwerpse Steenweg, richting Turnhout. Dan dacht ik altijd: Hé, wat een leuk stel! Is hij niet de jongste van Beaumont?’
‘Hé, jij kent ons!’ Dat hier temidden van al die vreemden iemand uit eigen streek rondhing, stelde Mieke nog meer op haar gemak. ‘Misschien zou ik ook eens langs die verfklodders moeten lopen; al was het maar om niet uit de toon te vallen,’ bekende ze eerlijk. ‘Jammer, ik begrijp geen bal van moderne kunst. Dat heb je als je recht onder de koe vandaan komt. Ik weet meer af van spruiten of bloemkool!’
‘Ieder zijn meug. Ik snap dat een artiest zich vrij moet kunnen uitdrukken; al zou dat voor mij geen excuus mogen zijn om zich hierbij ook te ontdoen van het meesterschap.’
Volgens Mieke deed de heer een belangrijke tegemoetkoming door op haar niveau te praten. ‘Of zouden die ruw getrokken penseelstreken toch iets hebben dat aan me ontsnapt?’
‘Ja, wellicht kijken jij en ik niet aandachtig genoeg, en moeten we ons nuchter vooroordeel bij de koe laten.’
‘Dit is niet om te lachen! Zelf zie ik er geen heil in uit een boerengat vandaan te komen.’
‘Hoezo? Dat is toch geen schande?’
Mieke verstond zijn uitspraak als een tweede tegemoetkoming. ‘Vreselijk toch, om levenslang tot boerendeerne veroordeeld te zijn!’ Oog in oog met een tijdelijk blinde drang tot zelfdestructie, had het arme sloofje haar nood aan een boeiender leven er in één ademtocht uitgeflapt. De man keek verveeld opzij, wat de indruk wekte dat hij haar redenering niet tot het einde had gevolgd. Kon zij het helpen? ‘Excuseer me, ik moet naar mijn vriend.’
Zo kwam ze bij Francis aan. Van terzijde ving ze juist diens laatste woorden op: ‘Ik had jullie toch gezegd: Wim is een genie!’
Het lichtvaardig gebruik van diens superlatief kwam Mieke ronduit vals voor, als het hier zoveelste aanwezige knutselwerk. ‘De mens bedriegt vooral zichzelf,’ blies ze hem zijn eigen waarheid in het oor. ‘Behalve een bruut is dat genie evengoed een dief! En waarom zouden al die eigenschappen ook niet in dezelfde persoon te verenigen zijn? Genie, - en lafbek, zoals jij?’
WORDT VERVOLGD...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu