7.
Want zo was het dat ik het aangezicht van die onbekende onderging: ik wist dat het niet enkel haar schoonheid was die mij frappeerde, maar dat zij, precies omdat niets ons verbond, als uit een lucht van vrijheid kwam aanzeilen. Een oogwenk voelde ik hoe het hele maatschappelijke bestel loodzwaar op mij drukte, terwijl me tegelijkertijd een blik gegund werd op de lichtende hoogten van het ware bestaan; een mogelijkheid die me enkel nog van ver bezighield.
Van oog tot oog, van hand tot hand terwijl zij me een taartje aanreikte, leerde ik mezelf kennen als een licht ontvlambaar hart, heimelijk verslingerd aan een weelderig vrouwenlijf, door mijn al te gewiekst verstand op een zijspoor beland, onverwachts opgewekt uit de doden en nieuwsgierig naar het mysterie achter een glimlach.
Haar vriendelijkheid en de speciale attenties die ik van haar mocht ontvangen, waren Karl evenmin ontgaan. Zodra ze met haar dienblad verdwenen was, sprong hij naar het midden van de vloer waar ze ons een kop koffie had ingeschonken. Zijn linkerhand hield een denkbeeldig schoteltje met kopje vast, terwijl zijn rechter deed of hij van iets hoger inschonk, precies zoals Marie-Claire te werk was gegaan: heel behoedzaam, om niet te morsen. Behalve haar houding, die enkel een kloefkapper als hij gekunsteld moest voorkomen, parodieerde hij eveneens haar stem en beschaafde omgangstaal.
'Alsjeblief! Eet smakelijk!' Geaffecteerd draaide hij met zijn dikke kont voor mijn neus. 'Zeg nog eens, hoe is je naam? Louis! Nee toch! Mijn man heet ook zo.' Marie-Claire had zoveel meer gezegd, maar zonder enige overgang herhaalde Karl haar antwoord op mijn vraag of zij kinderen had. 'Helaas zijn wij kinderloos.'
Ook mij was deze ene zinsnede bijzonder bijgebleven. Ik vond het niets om mee te spotten; vooral niet doordat ik in haar ogen terzelfdertijd zoiets als twee diepe wondjes ontdekte waarvan zopas het verband was afgerukt.
'Hou op Karl!' riep ik geërgerd toen hij nog verderging en haar vriendelijke intenties, die ook aan de basis lagen van de mijne, begon te ridiculiseren. Ik kon het moeilijk verkroppen dat die ongelikte beer de onverklaarbare ontroering, waardoor er heel eventjes een vonkje tussen ons was overgesprongen, had opgemerkt. Daarom reageerde ik misschien een beetje te fel. Karl kreeg een stomp.
'Oei, wat krijgen we nu? Mijnheer de intellectueel is weer eens verliefd? Ik dacht het al: een glimlachje extra en hij blèrt als een geit die dringend moet gemolken!'
Dit was de eerste keer dat Karl erin slaagde me te kwetsen. Vooral dat 'weer eens verliefd' had mij ferm geraakt. Het was of hij, door me aan sommige spijtige voorvallen uit mijn verleden te herinneren, me alle lust tot dromerijen over een totale liefde wilde ontnemen. Van zijn kant vertegenwoordigde Karl alles wat me terug in de banale werkelijkheid stompte. Het heilige verlangen in mij om hieraan te ontsnappen, legde hij uit als een simpel trucje waarvan ik me bediende voor dat éne, waar het volgens hem bij alle mannen om te doen is. Nu kreeg ik spijt van onze vele vertrouwelijke praatjes, die zeker tot deze conclusie hadden geleid. Ik nam me voor voortaan op mijn hoede te zijn voor mijn neiging om mezelf bij hem interessant te maken, waardoor ik mijn vroegere avonturen al te dik in de verf had gezet, alsook om de jaloerse opmerkingen die ik van zijn kant zeker nog mocht verwachten, te trotseren.
(WORDT VERVOLGD...)

Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu