50.
Aan de infobalie van het N.D. Hopitâl de Bon Secour, vroeg Joseph naar de kamer van het meisje dat door misdadigers een nier werd afgenomen. Het bezoekuur was allang afgelopen, wat hem ertoe bracht het krantenartikel te tonen.
‘Ha, bent u journalist?’ De receptioniste ging naar een belendend loket, vanwaar ze na een telefonische onderbreking terugkeerde met een lijst. ‘Kamer dertig, driehoog. Gelieve de patiënte niet te vermoeien!’
Het meisje lag alleen op de kamer. Op een geschikt idee gebracht, stelde Joseph zich als journalist aan haar voor. In die hoedanigheid zat hij aan het bed, stelde zijn vragen en noteerde de antwoorden. ‘Ellie Huybers. Amsterdam. Twintig jaar. Met vrienden een trip naar Parijs.’
‘Wat herinner je je verder? Plaatsen, namen, gebeurtenissen? Ooit van dokter Lima gehoord? Nee? Zegt de avenue Kléber je iets? Of Louveciennes? Marijke de Lieukerke?’
‘Ik herhaal, ik was in een diepe slaap.’
Er klopte iemand aan. Twee deftige heren traden binnen. Ofschoon ze in burger waren, rook Joseph direct politie. De oudste toonde hem zijn kaart. ‘Uw papieren!’
Nu zat hij lelijk in de rats. De dame aan het loket had hen zeker opgebeld.
‘Privédetective? Wij dachten: journalist. Volgt u ons!’ In de gang stelden de heren zich aan hem voor. Onderzoeksrechter Lagache en zijn adjunct. Verder was enkel de holle cadans van zes hielen te horen.
In de lift zei Joseph: ‘Ik ben op zoek naar een meisje dat even oud is. Ik loop nu al vijf dagen door Parijs en weet niet meer waar te zoeken. Ik had het artikel in de krant gelezen en dacht: misschien is het Marijke!’
‘Wie is Marijke?’
‘De dochter van mijn Belgische opdrachtgever. Hij kan het bevestigen.’
‘We trekken het na!’
(WORDT VERVOLGD...)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu