De villa van Derycke met de voortreffelijk onderhouden tuin eromheen, lag roerloos onder de volle maan te blinken. Alle lichten gedoofd. Beklemd door het voorgevoel dat Kitty iets vreselijks moest overkomen zijn, overwon Joseph de bezwaren die hij aanvankelijk had om de oude heer zo laat nog te wekken. Krachtig en vastberaden als hij was, weerklonk ook het belsignaal midden de nachtelijke stilte. ‘Mijnheer, in het buitenhuisje is vreselijks gebeurd. Wilt u mevrouw roepen?’
Dat Derycke de bel niet had gehoord, hield hij niet voor mogelijk. Nochtans kwam er geen reactie. Ook niet na een tweede en derde druk. De oude wil niet openmaken, of anders is hij potdoof! Josephs draaimolen van veronderstellingen hield pas stil toen hij weer in zijn wagen zat, de motor startte om naar huis te rijden, en verblind werd door de koplampen van een naderende tegenligger.
Derycke. Hij opende de poort van zijn parkeergarage. In het samengevoegde schijnsel van de vier koplampen viel het op dat de oude heer, zoals vorige keren, niet was opgedirkt, maar sjofele werkkleren droeg. Bovendien leek hij wat buiten adem. Zijn amechtig piepende borstkas ging gejaagd op en neer. Gezien het onzalige uur, gaf hij de schijn bezig te zijn geweest met een karwei dat het daglicht niet verdroeg. Moest hij een gat graven? Kwam hij een schop halen? Een geweer?
‘Uw vrouw?’ riep Joseph boven het geronk der motoren uit.
‘Niet thuis! Waar ze is, zou ik aan u moeten vragen!’ kwam het botweg van de andere kant. ‘Wanneer krijg ik de volgende fotosessie?’
‘Hoe weet u dat uw vrouw niet thuis is?’
‘Anders had zij toch al opengemaakt? Opzij! Opzij, zeg ik!’ De oude reed de auto naar binnen. Bij het zien dat zijn ongewenste bezoeker koppig weer bij de open poort postvatte, zuchtte hij dodelijk verveeld. ‘Goed, ik neem een kijkje!’
Alleen in het donker onder de witte maan bereidde Joseph zich voor op een ernstige confrontatie. Vooreerst zou zich bij haar verontschuldigen en gedeisd haar reactie afwachten. Door haar toedoen had hij zich in een wespennest gestoken. Zonder haar hulp zou hij er nooit zonder kleerscheuren uit geraken.
De voordeur draaide op een kier. Hoopvol zette Joseph een voet op de drempel. In het donker ontmoette hij de kwade blik van de uil. ‘Gij met uw smoesjes! Mijn vrouw is helemaal niet thuis! Waag het niet nog aan te bellen! Het is verdomme een gat in de nacht!’ De deur viel in het slot.
Daarmee was de oude van zijn onverwachte, nachtelijke bezoeker af. Maar al dat gesnerp had bij Joseph wel het gevoel versterkt dat er iets niet pluis was. Zijn vermoeden dat Derycke onverwachts een lijk moest doen verdwijnen, en hiervoor dringend een tuinschop nodig had, stak opnieuw de kop op. Door het portier krachtig dicht te slaan en overmatig gasgeven, gaf hij zijn vertrek te kennen. Van zodra hij ver genoeg verwijderd was, doofde hij de lichten.
Waarschijnlijk had hij het juist. Want vlak daarna draaide de garagepoort weer open en zag hij de oude wegrijden in de richting vanwaar hij gekomen was.
Joseph nam een kijkje achter het huis. Zijn blik mat de hoogte tussen een plat dak en de dorpel onder een vensterraam waarvan de waaier op een kier stond. Nee, ik vertel het niet aan mijn vrouw, dacht hij, toen hij tijdens zijn klim met een smak op de grond terechtkwam. Bij een tweede poging maakte hij gebruik van de lange steel aan een hark. Die hark kwam hem, toen hij de dorpel bereikte, trouwens mooi van pas. Door het gebogen ijzer in de kier te steken, slaagde erin de handgreep van het pivoterende vensterraam naar boven te trekken, zodat deze met een lichte druk tegen het glas vanzelf opendraaide.
(WORDT VERVOLGD...)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu