VERZUCHTINGEN
door Robert Baeken
18.
THYSSEN OF THYS
‘Ik rij even naar het dorp voor schoonmaakgerei. Zet jij ondertussen de tafels en stoelen aan de kant!’ Met die woorden was Vanessa er de volgende morgen vandoor gegaan. Hij was er mooi ingetuimeld. Als een onnozele hals stond hij midden het weggeschoven meubilair, gedwongen om nu zelf de handen uit de mouwen te steken. Spons en zeemvel boden hem een prima uitweg voor zijn agressie. Thys schrobde en boende harder dan nodig. Later kreeg ook de vloer een beurt. Zijn handen, die haar nek in een wurggreep zouden omsluiten als ze hier was, wrongen de dweil met het opgenomen sop herhaaldelijk tot de laatste druppel in een emmer uit. Zijn lust tot geweld nam de vorm aan van een duister terrein, tot welk hij slechts toegang had als hij straffeloos de vette varkenskop van die alomtegenwoordige rechter kon passeren.
Van zo gauw de vloer droog was, richtte hij het interieur in zoals Vanessa daags tevoren had voorgesteld. Hoewel het resultaat hem bevredigde, slaagde hij er niet in zijn kwade luim jegens haar van zich af te zetten. Als een permanente belediging bleef haar afwezigheid op hem drukken.
Zo drentelde hij een tijdje in het rond, zonder er een snars van te begrijpen. Op de houten poort van het schuurtje achter het gebouw tekende hij met een stuk krijt een kinderlijke voorstelling van haar silhouet. Met zijn bajonet in de hand schatte Thys de afstand om het wapen met één worp in het silhouet te drijven. Hij hield het bij de punt, zodat het, toen hij ermee zwaaide en tijdig losliet, precies één draai maakte en niet enkel doel trof, maar ook ferm in het hout bleef steken. Benieuwd of het hem bij een kleiner doel eveneens zou lukken, tekende hij binnen de romp het symbool van een menselijk hart. Nu werd het moeilijk. Enkele keren gooide hij raak, maar telkens was de bajonet er weer uitgevallen.
Thys hoorde een auto de parking voor het café oprijden. Gewoonlijk kreeg hij omstreeks deze tijd zijn eerste cliënteel. Hij rukte de bajonet uit het hout en holde naar binnen.
Soms wordt een mens zo zwaar door het lot beproefd dat hij geen uitkomst meer ziet. Volgens Thys was het bij hem zover gekomen. Financieel zat hij volkomen aan de grond. Zijn vrouw ervandoor. Echte vrienden had hij niet. En sinds zijn familie niks meer met hem wilde te maken hebben, kende hij niemand van wie hij nog financiële hulp kon verwachten. Maar zoals in een sprookje gebeurt dan opeens het wonder. Voor hem verscheen geen beeldschone toverfee. Wel soldaat Erik, - een held om precies te zijn, of toch iemand wie hij om zijn moed altijd een verholen bewondering had gekoesterd. Voor hun avontuur in Stanleystad hadden zij enkele weken dezelfde tent gedeeld. Nochtans was tussen hen nooit het vertrouwen ontstaan dat vanzelf tot vriendschap leidt. Hun latere ontmoetingen waren meestal toevallig. Zo herinnerde hij zich de fysiotherapiezaal in het Brussels militair hospitaal, waar Erik met een halter in de hand bezig was zijn arm te plooien. Op zijn rechter biceps, precies op de plaats waar hijzelf een hakenkruis had laten tatoeëren, zat bij Erik het geboorde gat van een dumdumkogel. Hun dienst zat erop en zij hadden het over wat ze weldra in het burgerleven zouden aanvangen. Het stond al vast dat hij als lasser bij de spoorwegen aan de slag kon. Erik zou in Brussel een bar openen.
(WORDT VERVOLGD...)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu