door Robert Baeken
40.
Mathilde trok haar zomerkleed op. Twee witte huidsponzen waarop roze adertjes, lieten op haar dijen de indrukken van bloemen achter. ‘Doe niet bespottelijk, Paul. Kom hier!’ Haar toon dwong hem te gehoorzamen. Werktuiglijk liet hij zijn hand in de harige massa achter haar slip stoppen. ‘Sta niet te dromen! Het is hier te doen!’ Door haar bekken omhoog te stuwen, drongen zijn vingers in een kluwen waaruit hij amper wijsgeraakte. Terwijl zijn gedachten stilstonden bij de zin of onzin van wat hij deed, begreep hij dat het geen zier uitmaakte hoe hij oordeelde. Het leven was hier. En als het niet hier was, dan nergens.
Hij was al een poosje met haar bezig. Maar de voorgegeven opwinding bleef uit. Jammer. Want haar jachtige adem, koortsige ogen en een snokje aan zijn broeksriem maakten hem duidelijk dat het tijd werd om in haar te komen. Hij aarzelde. Weer nam Mathilde het initiatief.
‘Je kietelt me!’ In andere omstandigheden zou hij de ondraaglijke prikkels toen ze zijn dode vogel te pakken kreeg, in een lachsalvo hebben uitgebruld. ‘Heus, ik kan het niet helpen!’
Teleurgesteld liet ze het beestje in zijn nest vallen.
‘We kunnen nog eens proberen. Of op een andere keer, - misschien?’ Eender wat hij zei, als hij haar maar weer aan de praat kreeg.
Met woeste gebaren gooide zij haar spullen in haar handtas, sloeg haar shawl rond de schouders.
‘Mijn schuld! Ik ben een mislukkeling!’
Deze toegeving bracht haar op andere gedachten. Klaar om te vertrekken, keerde ze zich naar hem. ‘En hoe zit het met die tweeduizend euro?’
‘Pardon, duizend!’
‘Vanessa heeft vorige maand weer eens duizend geleend!’
‘Daar weet ik niks van!’
‘Dacht ik al... Dat komt ervan als je de hele dag met je hoofd in de wolken loopt.’
‘Het geld is van je vader! Daar hoef jij je geen zorgen over te maken.’
‘Dat is waar! Maar ik kan niet langer aanzien hoe ze zijn spaarpot leegrooft!’
‘Kan ik er wat aan doen?’
‘Wees een kerel! Vanessa veracht je! In plaats van leiding te geven, zit je op haar als een parasiet!’
Nadat ze in het donker verdween, hoorde hij boven die dolle draaimolen in zijn stomme kop Mathilde als een voortdurend refrein weer dezelfde beschuldigingen uiten. In de spiegel trof hem de blik van een arm dier, schommelend op twee slappe benen en een verrimpeld jong in zijn bevuild nest. ‘De profundis Domine!’ Onbeduidender kon hij niet worden.
(WORDT VERVOLGD...)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu