66.
Ik moet naar Erik! Gehaast volgde hij deze sneeuwwitte ingeving. Op weg naar de Porsche op de parking voor het café, meende hij te zien hoe de kippen achter het gaas van schrik uiteenstoven. Dus deed hij of ze afwezig waren en weerstond de verleiding om nog één keer op te kijken. Vlot reed hij de Porsche langs de oprijlaan achteruit; tot hij de poort passeerde. Te laat had hij opgemerkt dat een vleugel ten gevolge van een windstoot tegen het koetswerk schuurde. Geschrokken stapte hij uit. Zijn vermoeden dat de handgreep van het portier geraakt was, bleek juist. Alleen was de schade groter dan verhoopt. Hij vloekte zo hard dat het zeker tot bij de geschrokken kippen te horen was. Behalve de ingedrukte handgreep die, omdat zij één geheel vormde met het portier, vermoedelijk moeilijk te herstellen viel, had de rand van de poort een streep over de wagen getrokken. Het rode lakwerk dat over de lengte van een halve meter verwijderd was, hing tegen het ruwe houtwerk. De recherche zou zich over de verf verwonderen en een staal naar het lab sturen, vanwaar hen een uur later zou medegedeeld worden dat deze afkomstig moest zijn van een kortelings met de poort in aanraking gekomen auto. En of de kippetjes hier onlangs een auto van die kleur hadden gezien? Thyssen nam zich voor morgen de ganse poort af te schuren. Hij opende de bagagekoffer en tilde de zak in twee bewegingen op, waarbij hij het onderste gedeelte op de rand legde en vervolgens het hele gewicht in de lege ruimte kieperde. Meer moeite kostte hem de inhoud van de zak, waarover hij telkens weer ging fantaseren in plaats van zijn gedachten neutraal bij geslacht vlees te houden, zoals het bij een slager aan de haak hangt. Het kwam goed uit dat hij gebruikgemaakt had van een met plastic gevoerde zak.
Terwijl hij zich naar de vloer boog, aandachtig op zoek naar een eventueel restje bloed, gebeurde er iets verrassends. Zonder dat enige onpasselijkheid hem had gewaarschuwd, kwam zijn middagontbijt hem zomaar uit de keel gegleden. Hij keek naar de nog onverteerde brei van brood en koffie en verwonderde zich erover dat het voedsel niet de minste tegenstand had ondervonden; alsof het zich al die tijd, nadat het was doorgeslikt, in zijn slokdarm had opgehoopt. Haastig greep hij een schoffel uit de hoek waar het landbouwgereedschap stond, gooide zand over de viezigheid en schepte het hele zootje netjes van de vloer op. Alvorens naar buiten te gaan, nam hij een kijkje door de spleet tussen de hengsels. Wat hij te zien kreeg, was anders dan hij zich had voorgesteld. De achterzijde van het gebouw, ingelijst door de natuurlijke stilte, gaf een ongewoon doodse indruk. Behalve de wiegende toppen van de populieren, half zichtbaar naast de oprijlaan, bewoog er niets. Zijn loerende blik drong door de weerkaatsing van de hemel in het venster van de bovenverdieping en bereikte het plafond: een wit vlak, onderaan begrensd door een muur met roze bloemetjesbehang en bruine kleerkast. Blijkbaar waren de kippen beneden. Mogelijk cirkelden zij rond een vette klant om deze, zoals het hoort, tot de laatste cent kaal te plukken.
(WORDT VERVOLGD...)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu