de kronieken
van de knekelman
feuilleton in 10 afleveringen
door don vitalski
6.
voor een kwart van één halve minuut staakte de kleine niels zyn pas. hy pakte my vast by één hand, alleen maar om met erg veel nadruk zyn meêdeling voor my nog eens te herhalen:"zie goed waar ik loop. we moeten superrap zyn. verlies my niet uit het oog."
hy keek my aan in myn twee ogen. wat een schattige jonge kop, wat een vuur in die twee ogen, maar ook: wat een belhamel! verdomd, die pa was inderdaad heel erg fier op 'm.
hy wachtte nog myn antwoord af, dus ik zei:"ja. ik heb je begrepen."
hy draaide zich weêr om en rende weg. op een ogenblik deden er zich in het midden van deze corridor een afsplitsing voor; hy rende naar links; verderop was er een kruispunt: hy liep rechtdoor. ik liep evenééns rechtdoor, uiteraard - maar direct daarna had ik er al totààl geen idee meer van, waar die kleine niels ergens gebleven was. liep die nu voor me - of was die àchter my, in zo'n afsplitsende gang snel weggerend? geen idee! hoe kon dit!
"niels!!..." riep ik fluisterend - een broêrtje van my ging dood, toen ikzelf acht was en dat kleinere broêrtje zeven; dàt broêrtje, kwam nu ineens in myn gedachten naar boven, terwyl myn eigen stemgluid:"niels!!... niels!!..." in tienduizend reproducties langs alle flanken begon te weêrklinken; "niels!!... niels!!..." het was m'n éigen stem - ik was hem kwyt - ik was helemaal in myn eentje: in het midden van het satanische labyrint terechtgekomen.
vooruitlopen of achteruitlopen - dit had geen zin. je kon volstrekt niks doen. die jongen, die had gelyk: als je de vergelyking persé wilde maken: als die bubbels, waar ik toch tienduizenden platte doden gestorven was, verpulverd en verplet, als die bubbels de lagere school waren, het eerste studiejaar van de lagere school - dan waren deze labyrinten, waar ik nu was, een doctoraatsvrhandeling aan 'n universiteit.
maar daarom juist, lezers, wilden-ik toch op geen enkele manier panikeren.
ik was niet de eerste de beste.
ik was iemand van het secretariaat.
myn opdracht was, de indringer tot by de directeur te brengen.
ik zette twee passen naar voren - zo rustig het my gegeven was, ademhalende. natuurlyk, zo dacht ik: eigenlyk was ik al zeer lang geleên helemaal opgehouden met werkelyk te bestaan. meteen die stormachtige zaterdagnacht, toen ik, komende van de zogenaamde circustrein, voor een glas water onderweg was naar de vallei van de hangenman, op de vlucht moest voor die krankzinnig stoet kannibalen, om vervolgens, niet ver van de leeuwkooi, rechtstreeks naar binnen te lopen in de muilen van die razzia; sindsdien was ik al niet meer in leven. dus: wat zou voor my deze laatste niéve foltering nog kunnen betekenen?
ik zette overnieuw vier stappen naar voren. ik kwam uit op een laag overdekte kruispunt, een vierkant middenpunt tussenvier corridors om uit te kiezen. het laatste halfuur was er, overal waar we nog liepen, alsmaar meer stro op de grond te ontwaren geweest; aan de hand van de variërende hoeveelheden van dit stro, kon ik afleiden dat twee van deze vier gangen vaker gebruikt waren dan de andere twee; niet dat er "een spoor" door liep, maar er lag minder stro, en het mindere stro dat er toch wel present tekende, scheen iets meer in de zykanten van de corridor te liggen dan in het midden. dus ik moest zeker naar links of naar rechts. één van die twee gangen bracht my dichter by de verlossing, de andere stuurd my ervan weg. by wyze van compromis, bedacht ik dit volgende - een idee dat my ergens parallel scheen met een axioma van de prediker, die ooit uitsprak:"zelfs als jahwe niét bestaat, kan het toch geen kwaad om toch wél voor hem te bidden." zo liep ik nu resoluut de rechterkant uit - maar dan achteruitlopende; met zekerheid was nu ofwel, in ieder geval, één zyde van myn wezen bezig, de verlossing tegemoet te stappen, ofwel, met evenveel zekerheid, was toch één van myn zyden toch minstens doende, de verlossing toe te lachen. dit was erg slim van myzelf.
op die manier achteruitstappende, gebeurden-het dat ik vanzelf weêr op de kleine niels stuitte. gelukkig!! zo begreep ik byna ademloos. in plaats van my, van dankbare opluchting, gewoon maar op myn knieën te werpen, greep ik overnieuw één van zyn handen beet. "goed gedaan," zei de kleine niels. "je was me kwyt - maar je hebt al een deel van de oplossing."
hy rende weêr voort. ik volgde hem goed, ik geraakte hem niet meer kwyt. dit ging vanzelf. op den duur verloor hy ook tempo - "oké," zo becommentarieerden-'ie dit zelf. "we zyn in het labyrint."
een rust kwam over hem - maar niet zonder dat 'ie zich precies tegelykertyd, dodelyk ernstig, liet worden overgenomen door een gestrenge, zuiver zintuiglyke concentratie. zyn stieren-oren spitsten zich. zyn stieren-ogen, zo zag je, schoten vlammen af in elke richting. als versteend stond 'ie zo te luisteren - naar god weet wat.
"doe hier een koprol!"
zo sprak hy.
ik zette my op myn knieën - zo plechtig werkelyl, als het my gegeven was, bracht ik de my gevergde koprol te berde, maar dan zonder dat ik na die éérste koprol weêr kon stoppen; die eerst koprol ging vanzelf over in een tweede, in een derde, een vierde, ... terwyl dit gebeurde, herdacht ik myn arme moeder, wanneer die my eens vertelden-over de duivelskunsten van het geroemde slangenmen: hoe dat eieren verslindende sissende glibbergebroed de techniek verstond van, wat werd genoemd, het "leviteren"; dwz hoe dat wezen zich soms, omhoog gepord door de rookwolken van opgebrande kurk, dat verwerd tot ectoplasma, aan telekinese vergreep; misschien waren deze veelvuldige, byna ritueel aandoende koprollen iets dergelyks, een soort van levitatie.
ik kwam weêr overeind, en liet de droge, stinkende stromhalmen van my af dwarrelen, terwyl de kleine niels hard lachte. we waren, zo zag ik, gearriveerd by de minotaurus thuis. trixie, de gezellin van de minotaurus, was ermeê doende, iets naar voren te dragen dat by naêr inzien een enorm grote ketel was met daarn tomatensoep, of een andere soort van soep, maar alleszins was het groentensoep... de kinderen, veelal kalfjes met een mensenhoofd, zaten verlekkerd geschaard rond de houteren eettafel, en komende vanaf het bed, achter het scharlaken gordyn, in bloot bovenlyf maar met 'n jeans aan, kwam de minotaurus zelf my gedag zeggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
reageer hier en nu