sinner's dollhouse...
wolstraat 7,
LEONARD EN IK
door Robertus Baeken
50.
De tweede keer dat ik werk van Herman Diels zag, was op tv, toen hij naar aanleiding van zijn verkiezing als lid van de Kon. Vlaamse Academie in 1967, de gast was van Joost Florquin, die het destijds overbekende programma ‘Ten Huize van...’ leidde. Diels bleek geen vlotte prater. Zijn verklaringen waren erg kort en bewust enigmatisch. ‘Ik schilder mannekens…’
Herman Diels was inderdaad een schilder, geen causeur. Zijn latere werk schittert door zijn unieke en juist daardoor zeer herkenbare karakter. Ondanks de vaagheid spreekt het boekdelen, en dat is voor een schilder toch het enige wat telt. Op hoge leeftijd werd Diels nog een keer uitgenodigd om een drietal werken in te zenden voor een overzichtstentoonstelling van Belgische schilderkunst in Parijs. Dit is bij mijn weten ook de laatste manifestatie rond zijn persoon geweest. Na zijn dood werd het volledig stil rond hem. Zo gaat dat. En het zal nooit veranderen. De nieuwe wereld is nu eenmaal een roffelend circus. Terwijl in de media welsprekende kunstmanagers alle gehoor krijgen, worden de stoffelijke resten van het genie zwijgend bijgezet in het grote kerkhof van de miskenning.
Soms had Leonard het over hem. Naar ik verstond, was Diels erg verbitterd doordat het Turnhoutse stadsbestuur hem destijds niet tot artistiek directeur van de plaatselijke Academie voor Schone Kunsten had benoemd. Ofschoon die heren in de politiek allang door anderen waren opgevolgd, maakte hij geen onderscheid en sprak hij nog altijd even cassant over hen. Anderzijds pakte hij dan weer graag uit over zijn vriendschap met de bekende dichters Jos De Haes en Bert Decorte of over zijn kennis van de Franstalige literatuur. Later was ik een keertje in de gelegenheid hem hierover te polsen, en toen bleek dat hij voornamelijk fan was van negentiende eeuwse auteurs, zoals Baudelaire, Victor Hugo, J.-K. Huysmans. In verband met schilderkunst onthoud ik van hem deze merkwaardige uitspraak: ‘Er bestaan geen geniale schilders, - enkel voortreffelijke doeken!’
Eens op een heldere zondagmorgen gebeurde het dat ik bij Leonard aanklopte. Precies op dat moment kwam Diels er ook aan. Waarschijnlijk was dit geen toeval.
‘Hij slaapt zeker nog,’ zei ik, een tweede keer aankloppend. Daarop hoorden wij achter de deur een slaperig ‘Hallo!’ en ‘Wacht, ik ben zo klaar!’
Wij hoorden wat gestommel, en na enkele minuten draaide eindelijk de deur open. Leonard had zich aangekleed. ‘Heb je nog een minuut? Ik haal eerst mijn bed uit elkaar!’
Terwijl we toekeken hoe hij het buizenstel routineus demonteerde, merkte Herman met een schamper lachje op: ‘Wat jammer dat hier geen camera voor handen is. Dat zou beslist interessant kunsthistorisch beeldmateriaal hebben opgeleverd!’
(WORDT VERVOLGD...)
LEONARD EN IK
door Robertus Baeken
49.
Na zijn terugkeer uit Belgisch Congo is Leonard bij mijn weten slechts één keer op reis geweest. Dat gebeurde op uitnodiging van een plaatselijke school, bestuurd door de Broeders van Liefde, die een studiereis organiseerde naar Italië. Ik vond dat onderwijzend personeel voor Leonard wel een ongewoon, zelfs wat benepen gezelschap, maar hij had altijd al het werk van Michelangelo in het echt willen zien, en vermoedelijk was de reis niet duur. Dus zei hij, toen hem deze buitenkans geboden werd, niet nee. Volgens Leonard was Michelangelo de allergrootste beeldhouwer die ooit op de wereld had rondgelopen. Na zijn reis naar Florence en Rome was dit respect nog toegenomen; iets wat zijn bescheidenheid voor het eigen oeuvre vanzelfsprekender maakte. Verder putte hij uit zijn omgang met het groepje leerkrachten, dat voornamelijk uit geestelijken bestond, nog enkele plezierige anekdotes, waarbij hij zonder rancunes, maar met heel wat binnenpret, de kleinmenselijke kantjes van die heren belichtte.
Verbazend hoe Leonard door zijn bijzonder charisma, zijn verdraagzaamheid en zijn vermogen om anderen te accepteren, zoveel mensen van allerlei slag aantrok! Dit betekent niet dat hij in zijn werkplaats erg veel bezoek kreeg. Maar je kon er zowel de burgemeester van Turnhout aantreffen als een gewone huismoeder. Zo heb ik in zijn atelier zowel kennisgemaakt met Sooike Lenders, een rare kwibus die op zijn oude dag naïeve schilderijtjes ineenknutselde, als met diens vroegere docent, de geniale kunstschilder Herman Diels. Deze laatste kwam ook één keer per week, - echter meestal op een tijdstip waarbij ik hem misliep.
Herman Diels (1903-1986) was 23 jaar ouder dan Leonard en eveneens een rasechte Turnhoutenaar. Samen met zijn jong overleden stadsgenoot en kunstbroeder Albert Van Dijck had hij zijn opleiding genoten aan het Antwerpse Hoger Instituut. Precies zoals Leonard was hij een tijdlang docent geweest aan de Turnhoutse Academie voor Schone Kunsten. Na een jarenlang verblijf te Brussel, waar meer kans bestond om relaties aan te knopen, die zijn carrière ten goede konden komen, was hij in 1964 naar zijn geboortestad teruggekeerd.
Door een buitengewoon toeval had ik hem al eens eerder in zijn atelier te Elsene aan het werk gezien. Dat zat zo: terwijl mijn neef Johan Van Nijen en ik in schoolverband de Wereldtentoonstelling van 1958 bezochten, kwam Johan op het idee zijn vriend Paul, die nog maar sinds kort in Brussel woonde, te gaan bezoeken. Paul was de enige zoon van Herman Diels. Wij sprongen de tram op en bereikten Elsene, waar we vader en zoon thuis aantroffen. In zijn eerder klein atelier was de vader volop bezig minuscule tinten olieverf op een doek uit te strijken. Ik zie nog hoe zijn hoofd zich kalmpjes naar ons keerde, met achter hem de felle kleurenmengeling op het doek waar ik als vijftienjarige geen jota van begreep; al was het me wel duidelijk dat hier heel secuur met verf werd omgesprongen.
Het was mooi weer en Paul begeleidde ons voor een heerlijke wandeling door het rustige stadsdeel.
(WORDT VERVOLGD...)
van alle onderdelen van showbizz is dàt het allerleukste - een organisator opbellen en zeggen: "zeg, godverdomme, programmeer my eens, of ben jy niet goed wys of wat??"
vandaag toch alvast 2 nieve gigs losgekregen...
LEONARD EN IK
door Robertus Baeken
48
Vrijdagavond. Uit de Rue du Bac, waar de lezing in een kunstgalerie zou plaatsvinden, kwam een dichte menigte van tussen talrijke politiecombi’s in de straat afgedropen. Van een groepje achtergebleven hippies dat op de stoeprand vlak voor de ingang van de galerie had postgevat, vernam ik dat Miller maar vluchtig te zien was geweest. Zij vertelden me dat de massale toeloop hem bij zijn aankomst zo erg van zijn stuk had gebracht, dat hij na het stamelen van ‘Oh no...’ direct de bomvolle zaal was uitgelopen.
Ik loerde door een met hekken afgesloten etalage en zag tientallen aquarellen van Henry's hand aan de muren. Ik las de openingsuren en besloot een hotel te zoeken om de volgende dag terug te komen.
Voor een fan als ik was het beslist een boeiende tentoonstelling. Naar de prijs van een aquarel heb ik niet geïnformeerd, - die zal wel te hoog geweest zijn. Wel kocht ik er een Franse vertaling van het dagboek van Anaïs Nin over de periode 1931-1934 en twee grammofoonplaten (één exemplaar was voor Leonard bestemd) waarop Henry zijn essay To paint is to love again voorleest.
Het was een heldere morgen in de late zomer. Toen ik buitenkwam, heb ik nog wat rondgeslenterd langs de boekenstalletjes aan de Seine. Daarna heb ik zittend op een bank in de Tuilerieën een poosje naar de reusachtige bronzen beelden gekeken en naar het prachtige gezicht van Parijs in de richting van de Place de la Concorde. Ik had langer in Parijs kunnen blijven, maar het beeld van mijn hulpbehoevend vrouwtje riep me vanuit de verte.
Diezelfde avond was ik weer thuis. Het was zaterdag. Leonard bracht de avond bij zijn broer Peer door. Toen ik hem opbelde, kwam hij onmiddellijk. Ik zei hem dat ik Miller niet gezien had, maar vertelde hem ook over mijn onvergetelijke ervaring: het zien van Parijs, die bruisende stad. Dus, ik had geen spijt; nee! Ik legde de vinylplaat op de draaischijf en wij luisterden geboeid naar Henry's prachtige, sonore stem.
(WORDT VERVOLGD...)