De vierde avond bracht Joseph lezend door in zijn studio. Bij het horen van de deurbel sprong hij met een juichend hart uit zijn fauteuil.
‘Jespers hier!’ De gemeenschappelijke toegangsdeur ging open en Joseph wachtte hem op. Een aarzelend klopje kondigde zijn komst aan, alsof dat, na het bonken van zijn schoenen op de houten trap, nog nodig was. Joseph bezag de man met nieuwe ogen. Voor het eerst viel het hem op dat hij de laatste maanden flink moest aangekomen zijn. Hij droeg zijn broeksriem op dezelfde lengte, maar die zat inmiddels zo strak aangespannen dat hij twee buiken had in plaats van één. Verder zag hij er opmerkelijk verzorgd uit, alsof hij pas een bad genomen had. Zijn haar kortgeknipt, de kin gladgeschoren.
‘Wat brengt je hier?’
‘Wij gaan vanavond naar de opera. Ik heb nog vijf minuten en dacht: waarom niet even binnenlopen! Emma wacht in de auto.’
‘Roep haar!’
‘Loont de moeite niet. Ik kan zelfs geen stoel nemen!’ En inderdaad, Jesp verspreidde zijn aftershave wandelend van hoek tot hoek. In het voorbijgaan stuurde hij een onverschillige blik naar het dichtgeslagen boek, alsof hij zich telkens weer afvroeg waarom iemand, in plaats van geld te verdienen, voor een verhaal in een hoekje kruipt. In zijn ogen was Joseph een van die ‘stinkende intellectuelen’: een scheldwoord dat hij graag bezigde als dooddoener voor het goedpraten van zijn eigen triviale belangstellingssferen of, zoals hij laatst gedaan had, om zich te redden van zijn gesnurk in een concertzaal, waarvoor zo’n voornoemde stinkerd zich naar hem had toegekeerd met de woorden: ‘In slaap vallen kan nog door de beugel. Daar heeft niemand last van. Maar snurken!’
‘Hoe kwam de machete onder jouw matras?’
‘Waarschijnlijk in opdracht van Chevalier. Die heeft genoeg pooiers rond zich om de klus te klaren. Eerlijk gezegd interesseert het me niet langer wie het heeft gedaan. Zo zijn er nog vraagtekens. Vooral rond het Zwanenjong. Ik laat betijen. In hoeverre heb ik zelf schuld aan het lelijke en gewelddadige in deze wereld, - dat is wat me de laatste tijd bezighoudt!’
‘Je woont hier erg benepen.’
‘Geeft niet. Wel mis ik een tuin. Straks wordt het tijd om de aardappelen te rooien.’
‘Je hebt een tuin, Jos! Je hebt een vrouw, een zoon!’
‘Wel, ik wacht op haar. Zie je dat tweepersoonsbed? Hemeltjelief, als mijn Belletje hier durft komen, dan gooi ik haar op de matras! Dan geef ik haar van katoen als nooit tevoren!’
‘Oei!’ Jespers lachte zo hard dat het aanstekelijk werkte.
‘Weet je Jesp, als je Isabelle nog eens ziet, zeg je haar dat ik haar heel erg mis. Maar zeg haar ook dat ik zonder haar verder kan, als ze mij niet meer wil.’
Jespers had de deurklink reeds in zijn hand. ‘Ik vertel het haar meteen. Zij wacht beneden in de auto. En ik geloof dat zij thans meer om jou geeft dan om de mooiste opera.’


























Geen opmerkingen:
Een reactie posten