Het liep naar de herfst. Francis ging al twee maanden aan de universiteit en was volledig ingeburgerd. Mieke bewaarde een fotootje van hem, genomen tijdens een party. Hij had een grappig feesthoedje op zijn kop, - zoiets als een omgekeerde aarden bloempot, - en naast hem stonden breed lachend Wim en George; volgens de uitleg op de achterzijde, beiden tweedejaars. Oorspronkelijk hadden er ook drie meisjes op gestaan, onder wie Eva, maar op ’n keer raakte Mieke daar zodanig over ontstemd dat ze een schaar greep en de foto halveerde.
Elke morgen fietste Mieke onder een zwaarbewolkte hemel naar kantoor en ’s avonds tegen het donker weer naar huis. Vaak kostte het haar de grootste moeite tegen de wind op te tornen. Maar de somberte van die regentijd woog niet op tegen het haar aangedane onrecht. Zij kon haar verdriet en ergernis nergens kwijt! Als ze met het hele gezin aan tafel zaten en Mieke naar moeders glimmende wangen keek, naar de lijnen onder de afhangende mondhoeken en die uitdrukking van genoegen waarmee zij de soep uitschepte of boven tafel het vlees aan stukken sneed, wist zij niet of ze haar moest misprijzen of medelijden met haar voelen.
Als buitenstaander had Francis een betere kijk op de machtsverhoudingen binnen haar familie en werkkring. Al honderd keren had hij haar erop gewezen dat zij bang was. Bang van haar ouders, bang van Niessen, bang van iedereen. Eerlijk gezegd was ze zelfs bang van hem: bang dat hij op een mooie dag genoeg zou krijgen van haar bangheid. Waarom minachtte hij haar niet? Misschien deed hij dat wel, maar hield hij haar zolang aan ‘t lijntje, gewoon om wekelijks van haar walletje te proeven. Mieke troostte zich met de gedachte dat hij geduld oefende tot zij voldoende geëmancipeerd zou zijn om haar eigen weg te gaan. Nu was zij wel vol wrok en opstandigheid; maar zoals hij uitlegde, waren deze gevoelens onvoldoende gekanaliseerd, waardoor ze niet in staat bleek tot weerwerk.
Het had haar diep geschokt toen hij beweerde dat haar ouders haar voornamelijk ter wille van haar inkomsten zo lang mogelijk onder de knoet hielden. Wellicht had zij hem beter niet verteld dat ze haar salaris tot de laatste cent aan hen moest afstaan! Volgens Francis dachten zij eerst en vooral aan hun eigen profijt. Daarom was het niet goed dat hun dochter al die vrijzinnige opvattingen te horen kreeg: na de rebellie tegen het ouderlijk gezag en het afzweren van het geloof, zou zij vanzelf ook gaan twijfelen aan hun eerlijke bedoelingen omtrent haar salaris. ‘Want alles draait om geld! God en liefde? Goed, zolang de portemonnee ermee gediend is.’ Wel, en deze door en door afschuwelijke gedachte, bracht Mieke zowaar in vertwijfeling. Voor het eerst bekeek zij haar ouders met de ogen van een vreemde. Bijna trillend van emotie vroeg ze zich af of zij wel van hun kinderen hielden. Eén woord van belangstelling zou genoeg zijn om haar weer gelukkig te maken. Eén woordje en zij zou urenlang over Francis doorgaan. Nu vroeg Moe haar enkel of ze een tweede schep soep in haar bord wilde. Maar soep gaf haar niet de nodige kracht. Soep wekte haar niet tot leven. Mieke vroeg niets. Zij had haar ouders nog nooit iets gevraagd. Het doodzwijgen van haar geliefde, het doen alsof er niks aan de hand is, terwijl er binnenskamers een kille, vijandige stemming heerste: het woelde als een mes door haar binnenste.
WORDT VERVOLGD


























Geen opmerkingen:
Een reactie posten