100.
Mieke voelde zich niet langer misselijk. De laatste dagen had ze zelfs de indruk dat haar buikje begon te zwellen. Zo vreesde zij de vraag van haar ouders op welk tijdstip zij de geboorte mochten verwachten. Dat ze tot nog toe zo tactvol waren haar hierover met rust te laten, bracht haar tot de veronderstelling dat zij er na onderling beraad over hadden beslist de dingen op hun beloop te laten. Dit betekende dat er, buiten het feit dat hun dochter een buitenechtelijk kind op de wereld zou zetten, weinig zou veranderen. Natuurlijk hadden zij grotere zorgen; maar het moest hen opgevallen zijn dat er iets met hun oudste aan de hand was. Als een vanzelfsprekendheid trok zij elke zondag naar de vroegmis. En niet enkel bad zij de hele tijd voor de genezing van haar zusje, zij nam zelfs deel aan die gekke vertoning van de communie.
Zekere gebeurtenissen hadden Mieke ervan overtuigd dat hemelse machten zich met haar leven bemoeiden. Het kon geen toeval zijn dat Berthe net tijdens haar afwezigheid ziek werd. Heette dit een straf? Een vingerwijzing uit de hemel, die haar dwaling moest doen inzien? Wat anderen er ook van dachten, voor haar was het duidelijk wat de Heer voorhad. Gezien zij zich verantwoordelijk achtte voor Berthes ziekte, voelde ze zich eveneens verantwoordelijk voor haar genezing. Mieke was boordevol vertrouwen. Zij weigerde aan te nemen dat leukemie schier ongeneeslijk is. De hemelse Vader zou haar gebeden verhoren. Het grensde dan ook aan het ongelooflijke wat zij voor de redding van haar zusje overhad. Tot inkeer komen, vond ze niet genoeg. Zij wilde ook lijden. Een keer was ze met blote handen naar de kerk gefietst, terwijl het buiten vroor dat het kraakte.
Dat gebeurde op een zondagmorgen, vroeg in het voorjaar. De eenzame zandweg langs het weiland van de Swinnens lag hard bevroren onder een laagje droge sneeuw. Hoewel Mieke leed, genoot zij van die eenzame ritten. Kijkend over het land voelde ze een grote sereniteit, wat haar hielp tot zichzelf te komen. Die morgen was de hemel loodgrijs en onbeweeglijk. Een lichte nevelvlek herinnerde haar aan de aanwezigheid van de zon die, zoals het land, geduldig wachtte op betere dagen.
In de verte naderde een ruiter. De indiaan op oorlogspad, hier ver buiten zijn reservaat. Vlug ging zij na hoe haar houding moest zijn in ‘t geval hij uit was om haar te scalperen. Er was geen enkele reden meer om aanhalig te zijn. Met de blik vooruit en een gezicht dat neutraliteit uitdrukte, begonnen de emoties haar bij het naderend hoefgetrappel weer parten te spelen; temeer daar het dier dwars op de zandweg bleef staan, wat haar dwong halt te houden. De indiaan zat onbeweeglijk in het zadel. Hij droeg een leren jekker over een wit hemd met openstaande kraag en blauw sjaaltje. Zijn rood haar hing als de wilde manen van een leeuwenkop breed krullend over de schouders. Zijn gezicht zag er opvallend fris uit en ontspannen. Doordat Mieke weigerde als eerste iets te zeggen, ontstond er een onbehaaglijke stilte. Misschien had hij zulks niet verwacht. Wat uit het veld geslagen uitte hij de dwaze opmerking: ‘Ha, maak je een fietstocht?’
WORDT VERVOLGD...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten