dinsdag 24 augustus 2021

gast-auteur


portret van de aardbeienplukster
als jonge vrouw

door robertus baeken, vanuit de aardbeienvelden


48.

Mieke had Niessens advies opgevolgd. Voor de eerste keer in haar leven bezocht zij een vrouwenarts, een gedistingeerde heer, die haar met vriendelijke knikjes had aangehoord en zoveel vertrouwen inboezemde dat zij zich zonder angst liet onderzoeken. De man kwam uit de zijkamer, waarin hij eerder met haar urinestaal was verdwenen. Weer aangekleed zat zij voor zijn bureau, wachtend op de uitslag. En ja hoor, de arts verklaarde onomwonden dat zij zwanger was. Hij schreef haar een versterkend middel voor, en gaf haar een ziekenbriefje.

   Toen Mieke op straat kwam, scheen er een helder winterzonnetje. Om haar ‘ziekte’ niet te overdrijven, leek het haar geraden weer naar kantoor te gaan. Zij was eventjes onpasselijk geworden, meer niet. Bij het zien van de levendige drukte overviel haar, als het visioen van een gevangene, het betekenisvolle feit dat er buiten de muren van haar kantoor een vrije, onbegrensde wereld aan de gang is. Natuurlijk was ze zich van deze vrijheid en haar mogelijkheden bewust, maar nooit eerder had zij zich zo sterk gerealiseerd dat die wereld, als zij het echt wilde, ook voor haar kon weggelegd zijn. Dat zij voor niks bang was, werd bewezen doordat al deze passanten - de meesten zonder behulp van een saai kantoor, - zich eveneens in de wereld wisten te handhaven. Deze gedachte trok in een wilde flits door haar heen, zodat ze zich afvroeg of ze wel zou terugkeren. Hoe Niessen haar ook beoordeelde, zij was geen schaap! Francis had het kuddedier bij de naam genoemd: tamme gehoorzaamheid! Hij had het povere ervan aan de kaak gesteld, zodat ze al begon te zweten bij de gedachte mocht hij die verfoeilijke braafheid ook in haar ontdekken. 

   In plaats van recht naar kantoor te fietsen, nam ze een zijstraat naar het Kasteelplein. Tijdens de zomer bij mooi weer gebeurde het vaak dat zij ’s middags het kantoor verliet om hier, op een bank onder de reusachtige loofbomen bij de brede slotgracht, haar boterhammen te nuttigen en de korsten voor de kwakende eenden te gooien. Vandaag lag over datzelfde rimpelloze water een diepe glans. Het zonlicht drong doorheen de kale takken. De lucht rook naar omgespitte aarde en het was bitter koud. Het kwam in haar op dat haar kleren niets voorstelden, dat zij slechts een doorzichtig lijkkleed droeg: een skelet ronddolend over een enorm kerkhof van huizen waar ze, zoals elke voorbijganger, haar beurt afwachtte. Wat was dit voor een wereld? Zij had zich de vraag al zo vaak gesteld dat zij het op een dag als deze beu werd en voor zichzelf uitriep: ‘Schijt eraan!’ In haar groeide weer dat boos verzet tegen alles wat haar had voorbestemd te zijn wie zij was en in de toekomst nog meer zou worden, als ze vandaag niet het roer omgooide om het leven, dat zij al zolang had uitgesteld, eindelijk in te stappen. Zo’n plomp, vierkant gebouw als dit slot, - eens toebehorend aan een dochter van Bourgondië, - het stond daar als een somptueus praalgraf, bestemd om weg te zakken in de modder. Haar was het ten minste vergund hier weg te gaan en te leven of gek te worden.


WORDT VERVOLGD...


Geen opmerkingen: