46.
Hij hield de sleutel nog steeds tussen zijn vingers. Op het ergste voorbereid opende hij de deur. Ademloos gespannen stuurde hij zijn blik vooruit en in het rond, van onder tot boven, van hoek tot hoek. Tot zijn verbazing stond hij midden een ordelijke kamer. Elke stoel netjes weer op zijn plaats. Over de tafel lag een schoon kleed en waar de machete gelegen had, te midden van een plas bloed, blonk het geboende parket even zindelijk als overal elders. Hij liep naar de keuken en keerde onverrichter zake terug. Tot hij zichzelf in een verbrijzelde spiegel tegemoet liep. Die spiegel splinterde hem in duizend stukjes. Hier een oog, een bovenlip, daar een afgezakte wenkbrauw, de helft van een met druppels besprenkeld voorhoofd. Hij staarde in zijn eigen oog, zoals hij nog nooit in zijn eigen oog gestaard had. En toen gebeurde er iets merkwaardigs: dit oog vormde een kijkglas. Misschien daardoor begon Joseph te twijfelen zoals hij nog nooit getwijfeld had, eerst en vooral aan deze kamer, maar ook aan zichzelf.
Hoe komt het dat ik deze spiegel niet eerder heb opgemerkt? Droom ik deze kamer of droomt de kamer mij? Droom ik de machete, het bloed, de lust? Of moet het onderzoek voortgezet worden? Wie is mevrouw Derycke? Wat is schijn? Waaraan kan ik me vasthouden?
Vind de machete! - hoorde Joseph zijn eigen stem. Hij trok het opklapbare trapje naar beneden, stak het hoofd in de zoldering en wachtte tot zijn ogen zich aan het duister hadden aangepast. De zolder hervond langzaamaan zijn schuine dakhelling, de bodem werd platter en leger, tot er van de voorwerpen die hij zich had ingebeeld niet één overbleef, - niets! Geen kijkglas, geen machete, geen afgehouwen lichaamsdelen, en nog minder een lijk. Maar misschien was het te vroeg om opgelucht adem te halen.
Hij klom weer naar beneden en richtte zijn volgende schreden naar buiten, over het grasveld en langs de donkere zoom van het bos. Hier en daar vond hij nog sporen van zijn eigen zoektocht onder de maneschijn. Het kwam hem voor dat hij al grondig te werk gegaan was, en dat het - gelukkig maar! - allemaal moeite was voor niks.
Daar kwam de boswachter. En dit keer had hij wel een vraag: ‘Zoekt je iets?’
‘Ja, mijn hond!’ De man was niet meer uit zijn gedachten geweest. ‘Een witte maltezer.’
‘Sinds wanneer ben je hem kwijt?’
‘Gisteravond. Mijn vriendin was ermee op wandel. Zijn leiband moet losgeraakt zijn. Heb jij hem gezien?’
‘Nee, maar wel iets anders!’
‘Wat bedoel je?’ Door zijn schrikachtige reactie voelde hij zich in de ogen van de boswachter meer dan ooit verdacht.
‘Zie je ginds dat bosje? Wel, daar lag vanmorgen een dode hond. Gelukkig voor u was het een labrador. Maar wat ik er zo vreemd aan vond: zijn borst zat onder het bloed, alsof hij een flinke houw had gekregen...’
‘Een houw?’
‘Welja, van een slagersmes... of iets dergelijks.’
(WORDT VERVOLGD...)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten