Die nacht werd Joseph wakker met gebalde vuisten en het lichaam in een uiterste kramp om de uitgestelde mokerslag alsnog te ontwijken. Hij probeerde zich te ontspannen, wat niet lukte. Zijn gedachten namen telkens de draad op van een scenario dat hij in aanwezigheid van de rechercheurs uit de doeken zou doen. Elke vezel van zijn lijf vertelde hem hoe hij bijdroeg tot het zinloos lijden van de wereld, maar dat hij als enkeling, ondanks het vloeien van zijn bloed en tranen, onmogelijk kon voorkomen.
‘Met alle respect mijne heren, u zoekt in de verkeerde richting! Het gaat hier in de eerste plaats over chantage. Het Zwanenjong heeft het aan me opgebiecht: zijn vader werd door middel van compromitterende foto's afgeperst.’
‘Goed, maar waar verblijft die man ondertussen?
‘De geroosterde saté!’
‘Volgens zijn vrouw was hij een kop groter.’
‘U weet dat vlees op een barbecue krimpt...’
‘Daar zegt u wat! Jaja...’ Achteloos tekende Detiège een abstract lijnenspel op zijn schrijfblok.
Joseph vroeg zich af of hij zijn zaken in de juiste volgorde had afgehandeld. Bovendien was er nog het oorzakelijk verband tussen Carlyle en Derycke. Chevalier, eigenaar van het bordeel en van het buitengoed waar het huwelijksfeest van Carlyles dochter had plaatsgevonden, was de schakel. ‘A propos, die oude Derycke staat evenmin recht in zijn schoenen. Ik heb hem betrapt met een maîtresse.’
Alsjeblief Reinhout, geen insinuaties. Hou je aan concrete feiten, aan bewijzen. Je zal het al moeilijk genoeg krijgen.
Te midden van zijn overpeinzingen knarste de deur open. Een zatlap werd naar binnen geduwd. Terwijl agent Bullebak een veldbed tegen de grond gooide, hield een tweede hem overeind.
‘Verschrikkelijk dat iemand zich zo laat gaan,’ mompelde Bullebak. Hij spreidde een deken over de reeds slapende man en wendde zich tot Joseph. ‘Maar nog vreselijker zijn de moordenaars!’
‘Ik noteer dit als een dreigement. Zelfs indien hun schuld is bewezen, heeft een politieman niet het recht de gedetineerden onder zijn hoede te kwellen of te straffen.’ Het leek Joseph of hij een passage uit het wetboek voorlas.
Bullebak zei niks. Zijn antwoord bestond eruit dat de zwaaiende hiel waarmee hij zich naar de deur keerde, moedwillig tegen Josephs ontblote enkel stampte.
De gil gesmoord, de hand overheen de kwetsuur, de lucht benauwend, de stank doordringend, de zatlap naast hem blazend en dazend: dit alles één met zijn ineengekrompen houding, de pikdonkere ruimte en de hem doorborende pijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten