65.
Eens de patrouillewagen het handvol mensen onder het lantaarnschijnsel achter zich liet, stuitte hij op een grote innerlijke verlatenheid. Nog later bood het zijraam hem buiten de regelmaat van verlichtingspalen in het donker, helemaal niets meer. Hij kon zo wel eeuwig blijven zitten, vervuld van de zwarte leegte, de cadans van de banden over de snelweg. Later, bij het naderen van de stad, werd hij weer onrustig; zoals een kalf waarmee men de binnenkoer van het slachthuis komt oprijden.
Twee andere agenten waren over de komst verwittigd, klaar om zijn autosleutel in ontvangst te nemen en hem te verwijzen naar een ongezellig lokaal waarin de stank hing van sigarettenrook. Twee stoelen en een tafeltje. Verder niets.
‘Een veldbed en deken!’ blafte de eerste agent, een bullebak van kerel, naar de tweede. ‘En jij… Benen gespreid! Handen tegen de muur!’
Joseph werd gefouilleerd. ‘Jullie zijn me een stelletje!’ riep hij naar agent Jan, toen Josephs vest bevrijd werd van het gewicht van zijn vuurwapen. ‘Onderweg had hij jullie zo een bal door de kop kunnen jagen!’
‘Zoals je ziet, ben ik te vertrouwen!’
De andere dorpsagent kwam aandraven met de camera en wat spullen uit zijn auto om ze in bewaring te geven. Hun vertrek betekende voor hem het signaal om zich uit zijn moeilijke houding te bevrijden. Maar dat was buiten die brutale aap gerekend. ‘Tegen de muur!’
‘Pardon, ik ben al gefouilleerd.’ Joseph gehoorzaamde. Spreidde nogmaals de benen. Moest een tweede keer toestaan dat zijn zakken binnenstebuiten werden gekeerd. Echter zonder resultaat. Daarvoor diende een geheim binnenzakje, met daarin zijn reserve-autosleutel, te worden geopend.
‘Blijven staan!’ schreeuwde de bullebak, voor hij in de gang verdween om even later een veldbed naar binnen te gooien. Toen hij in de gaten kreeg dat zijn klant op een stoel zat, kwam hij dreigend op hem af. Maar Joseph liet niet op zijn kop zitten. Vastberaden stond hij op, zijn vuisten als een bokser voor zich uit.
(WORDT VERVOLGD...)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten