In de vroege ochtend keek Joseph vanop een stoel door het hoge valraampje neer in de straat. Even aarzelend als het zonnetje kwam ook het verkeer op gang. Zijn auto stond als een gevangene tussen twee wakende patrouillewagens op de aan het politiekantoor voorbehouden parking. De dronkaard lag als dood op zijn veldbed. Voor de wc moest hij door de gang. Achter een geopende deur zat een agent de krant te lezen. Bij zijn terugkeer maakte hij hem zijn aanwezigheid met een klopje opmerkzaam. ‘Pardon, kan je mijn vrouw opbellen? Ik wil graag schone kleren.’
‘Zodra je nuchter bent, mag je naar huis!’
‘Ik ben hier voor een verhoor. Dadelijk komt onderzoeksrechter Malky.’
De agent sloeg met een zucht zijn krant dicht en raadpleegde een agenda. ‘Detiège staat hier. Om negen uur.’ Volgens de wandklok was het kwart voor acht.
‘Dank je. Noteer jij het nummer van mijn vrouw?’
Joseph kreeg het toestel naar zijn kant geschoven. Van zodra het signaal weerklonk, gaf hij de hoorn terug. ‘Wil jij het zeggen? Onze verstandhouding is niet zo best!’
De geluiden hadden de zatlap gewekt. Met suffe kop zat hij een sigaret te roken. In afwachting van het schone ondergoed ging Joseph weer op zijn bed liggen, het hoofd gesteund door beide handen. Zijn ogen fixeerden een zwarte stip tegen het plafond. Een keer leek die stip samen met het plafond geruisloos tot voor zijn ogen neer te dalen. Of er gebeurde iets anders. De zatlap moest kotsen en haalde nauwelijks de wc-deur. Om kwart voor negen bracht de agent koffie met broodje. Om negen uur rinkelde een belletje. Joseph zette zich schrap.
‘Je vrouw is hier. Zij wil je spreken.’
‘Zeg haar dat ik niets te melden heb. Het onderzoek moet nog beginnen.’
(WORDT VERVOLGD...)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten