woensdag 5 augustus 2009

vitalski autobiografisch


by het herwerken van m'n biografie ben ik inmiddels opnieuw in een soort "zonk" terechtgekomen, - ik geloof dat ik er, zoals eind december jongstleden, weêr eventjes meê moet ophouden. ik ben weêr aan het jaar 2002 gekomen en die hele onderneming is om drie redenen uitputtend: 1. je moet alle feiten in de juiste volgorde byeenkrygen 2. je moet maken dat die hele, op zich meêdogenloos saaie waslyst van wederwaardigheden enigszins leesbaar is 3. je maakt het al schryvende allemaal nog eens opnieuw meê, en al herschryvende Nog maar eens - de fun en de hits, maar ook al die trauma's en al die vergissingen... nee, nee, denk ik aldoor, by zoveel onrecht...


voor de komkommertyd hier echter voor 48 uur on line: iets meer gevorderd tekstmateriaal aangaande het voorjaar van 1999;

14.
Het gebeurde begin februari 1999, meteen na de hierboven consciëntieus uiteengezette perikelen betreffende mijn schorsing op De Nachten en mijn afdanking bij De Nieuwe Gazet, dat ik, om uit te puffen, met de lieflijke Bambi aan mijn zijde voor een week en een half naar Barcelona afreisde. Onze liefdesverhouding lag op dat ogenblik al minstens een goed jaar achter ons, zelfs was Bambi uitgerekend een paar dagen tevoren iets met een ander begonnen,- een ex-studiegenoot van me uit de germaanse, de goed geklede, scherpe dialogen componerende auteur Jeroen Olyslaegers – en die relatie zou, ongewoon voor Bambi, ten zeerste bestendig blijken. Maar deze vlucht naar het warme Zuiden, weg uit de carrousel van Lange Wapper, was iets dat wij nog te goed hadden, zij en ik; alleen door een overdosis chaos en een tekort aan financiële middelen was het er nooit eerder van gekomen. Hoelang was ikzelf alvast niet meer uit België weggeweest? Daar mocht je niet aan denken - geleden van toen ik met Ginette was.
    Reeds in het vliegtuig tussen de witte bloemkoolwolken nam ik er een schriftje bij, teneinde de boel nog eens te overschouwen. Iets waarmee jullie dienaar zich wel vaker zoet houdt: pijltjes en kadertjes trekkend, de orde op zaken stellen, in een oneindige reeks schriftjes, in die tijd van het merk Moleskine.
    Voor begin maart stond mij een nieuwe première met De Zwarte Komedie voor de boeg, voor de derde keer op rij als huurling, deze keer voor een stuk getiteld “Patsy Zoekt Het Geluk” (dwz. de politica Patsy Sörensen, die in de buurt van De Komedie, voor de organisatie Payoke, sisyfusarbeid verrichtte tegen mensenhandel – zij moest er rond dit seizoen de brui aan geven wegens ernstig te nemen doodsbedreigingen.) Ik zag tegen deze toneelproductie niet op, aangezien mijn aloude wapenbroeder Geert Beullens er ook was bijgeroepen, maar net zo lief: zolang ik aan in die verdomde Komedie gebonden bleef, was het toch zaak om er een hobby op na te houden, en onderhand liefst een die meer slagkracht zou hebben dan tot dusver het geval was. In het verleden had ik met de hulp van mijn Broers niet minder dan een gehele reeks exposities opgebouwd, het orgelpunt daarvan zou binnenkort, op 17 maart, plaatsgrijpen, als een tamelijk reusachtig evenement in CC Luchtbal, waar De Ysfabrik als wekelijks rariteitenkabinet én als roddelblad symbolisch zou worden begraven; met een klein budget dat mij voor dit feest werd toegewezen door dit cultureel centrum, had ik, voor de presentatie en de opluistering ervan, zowel Chantal Pattyn als Tine Reymer weten te strikken. Een tof gebeuren, zoveel stond vast; de belangstelling was groot; met een mooi affiche, gebaseerd op een foto van Guy Kokken, die wel de ergste joints van Vlaanderen fabriceerde; doch de volgende dag zou alles daarvan toch weer, dadelijk en voorgoed, voorbij zijn; er bleef van zulke happenings nooit iets over - alsof mijn carrière iedere dag overnieuw op “reset” moest worden gedrukt.
    Op zich was er niks verkeerds aan om maar twee of drie keer per maand de baan op te kunnen met een eigen groep of project, desnoods in nederige cafés voor, als het inderdaad onmogelijk anders kon, vijftien belangstellenden; alleen waren Tinus Wolf en zijn onoverzienbare ensemble daar niet de geschikte bezetting voor; het moest onderhand gedaan zijn met De Zagerij. Ik snakte naar een simpele rockband – gitaar, bas en drum; om daarmee in te pluggen, te scheuren, te dreinen, - zij het wel, als het eventjes kon, met iéts meer discipline dan op die schuddende boot jongstleden...
    Het ongedwongen kuieren langs de Ramblas deed mij bijzonder veel deugd. We proefden verse gamba’s vanaf ’s morgens, slokten pastis vanaf ’s middags. Kwamen we sexy meisjes tegen, dan was Bambi er met plezier toe bereid, te doen alsof zij een Zus van me was. En de vroeg invallende nachten spendeerden we zo goed als platonisch zij aan zij, relaxed en harmonieus; al was ik bij ons afscheid enigszins opgelucht om Bambi, meteen na Zaventem, weer uit het gezicht te zien verdwijnen, haar koddige trolley achter zich aan.
    Aan de toog van De Nieuwe Linde kwam ik ’s avonds, diezelfde lange dag nog, de ex-Circus Bulderdranger Philip Osier tegen. Hij zag er opvallend fris en levenskrachtig uit. Zonder boe of bah spraken we af om een splinternieuwe groep op te starten. Philip zou de bas verzorgen - daar was hij, voor wat ik deed, bijzonder goed in; een kruising tussen punk en lyrische new wave, repetitief genoeg om uitgebreide teksten op te declameren. Voor de leadguitar was ik een beeldschone jongeman uit Bornem indachtig, de lenige en virtuoze, zij het zeer moeilijk te berekenen Karl Rottiers. Bambi deed in deze tijd research voor Paul Jambers en Karl was daar een cameraman. Ik was hem tegengekomen op een van die decadente feestjes de voorbije zomer in de Lesluzestraat; het was me toen meteen opgevallen dat zonder overdrijven àlle meiden achter hem aan liepen. Zelf deed Karl anders alsof het hem geen zak interesseerde. En voor het slagwerk contacteerde ik, tenslotte, Bruno Brazil, de ontembare - minder gekend bij zijn ware naam Bruno Meeus. Een nog meer legendarisch vrouwengek – als je met hem over straat liep, maar er passeerde aan de overkant een aardig meisje, dan staakte Bruno Brazil prompt zowel zijn gedreven babbel als zijn vinnige wandelpas, hij bleef aan het plaveisel genageld staan net zolang tot die griet weer uit zijn oogveld was. Een geniale drummer wel, een veteraan van het toen nog nét niet ter ziele gegane, ingewikkelde funkgroepje Wizards Of Ooze, dat met de cd “Bambee!” een internationale hit had gescoord, toch zeker in Duitsland.
    Een doeltreffende benaming had ik reeds lang op voorhand klaarliggen voor ons beloftevolle contubernium (dwz. de kleinste eenheid binnen het klassieke Romeinse leger): de “Living Tornado’s”, waarbij het woord “living” feitelijk op “woonkamer” had moeten slaan, eer dan op “levend”; voor de compact verhuisbare rockgroep die we moesten voorstellen, zonder decorstukken of gimmicks of wat voor flauwekul ook, sito presto klaar om voor God en toog tussen de schuifdeuren te spelen - en vooral zonder een vrouw bezijden mij aan de microfoon. Na al dat voorbije, vermoeiende en praktisch onmogelijk te bestieren, en helaas ook peperdure geworstel met strijkers en hoboïsten, notenleer en stijve pupiters, een verademing.
    We repeteerden in het Schipperskwartier in een kleine opnamestudio genaamd Tin Pan Alley, van een langharige, aldoor in uitzichtloze schulden verzonken kameraad van Karl. Hier zaten we letterlijk in een kelder, zoals het hoort. Na een dag of tien deden we reeds een debuutoptreden, met hooguit een zes- of zevental liedjes op ons répertoire, in een stampvolle Muziekdoos.
    De Muziekdoos; - dit voor de integrale Antwerpse muziekscène van mijn generatie onvergelijkelijk belangwekkende podiumcafé, waar zowat alle denkbare groepjes hun allereerste stappen hadden gezet, werd inmiddels, door overdreven belastingsmaatregelen, stap voor stap de das om gedaan; toen deze historische kroeg de jammerlijke verhuis ondernam, gedwongen, van de Jordaenskaai naar die postzegel in de Pourbusstraat, wist iedereen dat het ermee gedaan was; de punkzangeres Inneke23 organiseerde te Boechout een paar benefietoptredens om de zaak alsnog voort te helpen, maar behalve ikzelf en De Bossen en Harakiri, staken er weinigen een vinger naar uit. De kroegbaas van De Muziekdoos, Etienne de Cnodder; – aan de Schelderivier een zoveelste verguisde katalysator, die zijn straf veel gemakkelijker vond dan zijn beloning.
    Op het debuutconcert van de Living Tornado’s volgde overigens, diezelfde bewogen nacht, zij het toevallig, één van, mag gezegd, mijn allergoorste one night stands ooit. In De Muziekdoos was het een dyonisische bedoening geweest, doch opmerkelijk genoeg eindigde ik, op de lange duur, toch gans eenzaam, verlaten en alleen,- en wel, waar anders, aan de omvangrijke toog van De Nieuwe Linde, waar Luc Huybrechts zijn laatste dagen als kroegbaas sleet. Onder de melancholische klanken van een cd’tje van Adamo kwam daar opeens de genaamde Charel, de besnorde cafébaas van Den Tweede Zit langs de voordeur binnen. Het was al na vier uur ‘s nachts. Desalniettemin: in zijn kielzog voerde hij een slanke, langharig blonde Zweedse met zich mee, een griet die hier, zo vertelde zij het me zelf, in gebroken Engels, stagewerk verrichtte voor het immobiliënkantoor Century 21 op de Amerikalei. Ze bleek op zo’n manier stapeldronken dat ze geilde op eender wie die in haar buurt kwam, al was duidelijk dat haar voorkeur sterk naar mij uit ging, tussen de weinig overgebleven concurrenten. Charel, zijn eigenste echtgenote Inez nu eenmaal hondstrouw tot in de kist, was, sprak hij, speciaal voor mij tot hier gekomen – speciaal om dit meisje hier bij me te droppen. Ik werd gek toen ze, bezijden mij op een eigen kruk plaatsnemend, dadelijk haar in jeans gehulde twee knieën tegen de mijne aandrukte, me haast scheelogig aanstarend van zeer dichtbij. Intussen draaide Luc Huybrechts, die het wel grappig vond, een paar keer na elkaar “La Place Rouge”, alias “Nathalie”, van Bécaud...
    “Verdomd,- ze draaide haar smalle, bleke kont helemaal schaamteloos in mijn richting, zo mooi dat het bijna weerzin wekte. En de volgende morgen, toen ze er weer vandoor wilde, wist ze niet eens welke deur ze moest nemen – ze liep per ongeluk opnieuw de badkamer in. En de hele nacht lang had ze mij in het Engels in het gezicht geschreeuwd: fuck me!” Aldus verhaalde ik dit gebeuren achteraf met voldoende gebaar tot mijn vriend Baby Olifant. “En dan” Zo opperde deze, niet ietwat geërgerd dan wel een beetje gepikeerd. “Die griet zal ook wel eens een pornofilm gezien hebben, zeker?”
    Later vernam ik niets meer van haar, niet het allerminste.
    In de korte, vlugge twee of drie maanden tijd die volgden, namen we met de Living Tornado’s, uiteraard overnieuw op eigen kosten, en zonder enige zakelijke vooruitzichten, doch absoluut rustig aan, een aantal flink vooruitstappende demo’s op, te Ghosttown, met vranke liedjes, waarvan de brutale maar toch, zij het gans verdoken, literair gegronde teksten alleen al, mij docht, Gorki of De Mens of Noordkaap als oude zakken hadden moeten doen verbleken - zo de lotsbeschikkingen der mensheid er een meer evenwichtig beleid op na hadden gehouden. Een paar van die nieuwe songs, “De Meest Onvriendelijke Man”, “Geweldige Lingerie” en zeker ook “De Ballade Van Pyromaan Stannie”, behoren in ieder geval tot de stevigste muziektheatrale acts die ik op band heb weten vast te leggen.
    Op een gig in de niet onrespectabele Kaaiman, toen net van het Zuid verkast naar het Noord, was programmator Phil Jansen een kijkje komen nemen. Hij stelde me voor om onze cd-voorstelling te doen plaatsgrijpen in zijn behoorlijk massieve keet geheten Hof Ter Lo op de Borgerhoutse Noordersingel, en wel pas in oktober, zodat we er op ons gemak naartoe zouden kunnen werken. Een halfjaartje tevoren hadden we Herman Brood daar nog van het podium zien donderen, met zijn orgel er achteraan, dus dit leek ons wel wat.
    Dit nieuwe doch onverwachte vooruitzicht kwam handig van pas om de Tornado’s een extra duwtje te bezorgen. We deden meer optredens dan ik gehoopt had, wel vaak voor halfledige zaaltjes in gehuchten die niet eens op kaart staan. Hoe dan ook ontpopte er zich gaandeweg een splinternieuwe, eerder karige maar wel levendige entourage, voor een aanzienlijk deel bestaand uit jongelui komende van Bornem, waar zoals gezegd Karl immers vandaan kwam. Geregeld plugde iemand van diens vrienden mee in. Een blijver werd aldus de beminnelijke Charlie De Keersmaecker, die meer intellectueel was dan de anderen en dus geknipt om een tweede gitaar voor rekening te nemen. Zoals, achter de knoppen, Geert Vanbever het stelde:“Charlie en Karl vormen tezamen één gitaar.” Schouder aan schouder op een podium hadden deze twee vrienden, de fenomenale, grijze krullenbol stuurboord, de elastische Don Juan bakboord, de uitstraling van, precies omwille van hun relatieve onbeweeglijkheid, een Vlaamse Armada, al was het leeuwendeel van die prille optredens muzikaal gezien bijzonder drabbig - zo pijnlijk soms ook, dat ik mij, tot mijn gruwzame schande maar weer, toch overnieuw genoopt zag tot een resem exalterende circusacts, gewoon om de leegtes te vullen. Hoe slechter ze speelden, hoe gekker ik moest doen. Zo werd het bijvoorbeeld een geplogenheid om, als er écht niks anders opzat, desnoods een kwartierlang te staan pirouetteren, onderwijl een dozijn flesjes bier over mijzelf uitgietend. Ook geraakte ik er algauw in getraind om, in de ergste noodgevallen, mijn onderbroek languit over mijn schouders te trekken, warempel als een politiek-erotisch tarzanvel van mijn scrotum tot mijn puntoor. Karl trapte ik live on stage geregeld in elkaar, wat fijn was om te doen omdat hij zich, met een gitaarband om zijn nek, op geen enkele manier tegen mij verweren kon. Hij tuimelde plat op zijn buik, onderwijl hij toch nog probeerde lawaai te blijven maken.
    Meer op de achtergrond ontstond er ondertussen, zoals al voorzegd in het vorige hoofdstuk, een betekenisvolle romance met een schrandere Chinese van een jaar of tweeëntwintig, de gehetene Kun Fang, wat in het Chinees zoveel betekent als “Kubus Uit Het Oosten”. Deze effectief zeer donkergeelkleurige Kun Fang was een apart, begenadigd beeldend kunstenares, maar los daarvan ook wel een bizarre, om maar niet te zeggen ondoorgrondelijke jongemeid op zich,- die zichzelf trouwens op maar een paar jaar tijd vloeiend Vlaams had leren spreken. Jullie auteur en nederig Slangenmens Vitalski werkte zelf ook altijd overdreven hard, zoals inmiddels al, hoop ik, duidelijk werd, maar Kun Fang toonde mij pas écht wat arbeidstucht betekenen kon. Iedere dag, telkens vanaf zeven uur ’s morgens, zat deze kleine Academiestudente sprakeloos op haar ronde knieën, naarstig gebogen over mijn teakhouten tafel (ze woonde bij me in, doordat ze pardoes bij me had aangeklopt met haar koffers bij zich, dadelijk de dag nadat wij elkaar leerden kennen); ze tekende met kleurpotloden, penselen, potloodvijlsel en allerlei soorten Oost-Indische inkt,- al doende, de meest fabelachtige taferelen bij elkaar toverend - als van Jeroen Bosch maar dan oriëntaals; lichtpaars in plaats van donkergroen; met overal op haar papieren gekke mannetjes met lange neuzen, doch ook elektriserend mooie, zwart- en roodharige geisha’s die ontwaken op een maagdelijk trapezium... Zo werkte zij telkens voort tot stipt halfvijf in de middag. Dan wandelde ze niet, maar wel rende zij effenaf als een hardloopster de hele stad door, tot juist aan de Chinese supermarkt, de Sun Wah in de Van Wesenbekestraat,- dus werkelijk als een olympisch marathonloopster door alle straten, meteen vanaf mijn voordeur – van passanten die naar haar omkeken, trok zij zich weinig aan – en voor zestig frank (= ongeveer een anderhalve euro) kwam zij terug met een halve bamiwinkel. Sinaasappels, kroepoek en vooral de meest geschifte merken van noedels, curries en vlokkige rijst. “Eten, Vital,- jij moet eten!” Riep ze dwingend. Onderwijl ik toch al bezig was met schrokken, dacht ik. “Eet, Vital! Komaan, eet je bord leeg!” Soms dacht ik dat ze bezig was mij te vetmesten.
    Op een keer was ik eens bepaald obsessief aan één stuk door aan een soort aanzet voor een nieuwe roman aan het prutsen geweest,- een allervroegste voorloper van “De Geur Van Nat Haar”,- maar viel mijn versleten computer opeens uit – vijftien bladzijden supertekst naar de verdommenis. Toen riep ik, allebei de vuisten ballend, zo hard, een paar keer na elkaar, “Godverdomme!!”, in de richting van de vensterramen, dat Kun Fang ervan beefde. Een paar uur nadien zat zij in de driezit en bleek, tot mijn ontzetting, dat zij nog steeds aan het bibberen was van schrik.
    Als Chinese miste zij deze of gene soort bloedcel die dient om alcohol af te breken; na twee slokjes wijn begon zij daarom reeds te lallen en hangen als een slap horloge van Dali.
   Kun Fang was er bedreven in om de luizen in mijn pels te verjagen, wat op het ogenblik goed uit kwam. Vooral de niet onracistisch geïnspireerde Videtski kreeg van haar lik op stuk, die mocht voor haar op de vlucht werkelijk. Al kreeg ik ook zelf geregeld slaag van haar. Bijzonderlijk als we terugkwamen van een optreden, toentertijd vooral, zodoende, iets met de Tornado’s – maar soms was ik ook wel op pad met de levensliedjeszanger Franki uit Gent. Doorgaans bevonden wij, Kun Fang en ik, ons dan, op de terugweg na zo’n gig, bezijden elkaar op de kruimelige achterbank van de ouderwetse Citroën van Geert Vanbever, die geleidelijk aan, toen reeds, heer en meester werd van mijn punkgroepje, als enige die de ballen had om die anders verdomd eenvoudige structuren van onze songs min of meer te onthouden;- hij was er dan getuige hoe Kun Fang me ronduit bont en blauw timmerde, aldoor op mijn rechterbovenarm, of op mijn rechterheup of zelfs mijn kaak. Daar ik teveel zou hebben gerotzooid of gedronken. Ik stond vol met blauwe plekken door haar, niet minder.
    Mijn gezonde levensstijl van in het najaar was ik inderdaad weer eventjes kwijtgespeeld, door de schuld van de Tornado’s, al zou ik mij in de zomer wel herpakken. Voorlopig was het overnieuw een kwestie van jointen smoren en wijn en bier. En wakker worden met het gevoel dat je keelkanker had.
    Op een dag in het begin van de maand juni kwam ik straalbezopen weer thuis met twee vrienden die ik uit café had geplukt – de ene was Manu Bruynserade, de andere Noureddine Farihi. We waren bepaald feestelijk gezind, vooral doordat de voorstellingenreeks “Patsy Zoekt Het Geluk” die avond weer was afgerond, maar Kun Fang lag op dat ogenblik, iets na middernacht was het, al enige tijd in slaap. Zonder veel terughoudendheid belde ik haar uit bed (ik was mijn huissleutel weer eens kwijt...), en vroeg haar, meteen toen ze door het balkon kwam piepen, met aandrang om voor mij en mijn kameraden nog eens zo’n overheerlijke, Pekinese groentestoofschotel te prepareren; om mijn vrienden te laten zien hoe geweldig zij ook in de keuken was. Kun wreef zich de slaap uit haar mooie twee ogen, en begaf zich aanstonds, blootsvoets, eens ze ons naar boven had gelaten, naar de smalle bijkeuken en ging daar meteen, zonder morren, aan de slag bij het sinds lang nog eens blinkende fornuis. Na zeker verloop van tijd,- we hadden ons inmiddels geïnstalleerd in de woonkamer, speelden daar muziek, lachten ons suf,- kwam ik achter het gordijn eventjes loeren; zien hoe het ermee stond; naast elkaar op het aanrecht openbaarden zich welgeteld drie meesterlijk dampende, gedetailleerd gestileerde eetschotels voor ons, knisperend, smeulend; door mijn dronken overmoed deed ik echter iets vreemds: ik ging ertoe over, alledrie deze bomvolle borden op een bovenarm te stapelen, als een getraind garçon. Na één halve pas alreeds zag ik alledrie deze overladen museumstukken langs mijn slappe elleboog weer van mij af kantelen, om meteen tegen de grond te kletteren. Ka-blam!!, - daar lag die brij weer! Ik ging zowat dood – Kun Fang niet minder. Ik excuseerde mij, in duizend woordenschatten; tot overmaat van regelrechte ramp schoof ik intussen echter, zonder zulks te kunnen verhinderen, nog eens uit ook, plat op mijn rug, en lag ik al spoedig in die warme sausen van haar te stampvoeten, te kronkelen en spartelen; “Ik kàn niet meer, Kun! Ik wil vrij zijn! Ik moét alleen kunnen zijn, ik wil niet meer voort!” En zo was het dus weer gedaan tussen ons, na een klein halfjaar.

5 opmerkingen:

Serge zei

thx
te gek!

Jim-Bar zei

da wil ik dus kunnen lezen in de zetel, in boekvorm! wel bedankt vr de teaser uiteraard.

jangojim zei

dit smaakt inderdaad naar meer !

Vitalski zei

srg, jimbar en jangojim - - al maar goed dat studio vitalski bestaat...

Anoniem zei

zeer lezenswaardig - een pageturner als het ware
(net als de door u aanbevolen 'wij' die" ik heden lees)
kol bb alias bart vn