woensdag 28 juli 2021

gast-auteur

                   PORTRET VAN DE                                   AARDBEIENPLUKSTER
               ALS JONGE VROUW


door Robertus Baeken, vanuit de aardbeienvelden




23.

Bij haar volgende ontmoeting met Francis was er slechts één vraag die haar bezighield. ‘Als er geen mysterie is, hoe verklaar jij dan het leven?’ Aan de hand van het antwoord zou ze kiezen. Indien haar vriendje de vraag ontweek of een onredelijk antwoord gaf, zou zij zich eerlijkheidshalve volledig inzetten om hem zijn vergissing te doen inzien. Mieke was zozeer benieuwd dat ze niet eens de gepaste gelegenheid afwachtte om met haar vraag voor de dag te komen.

   Francis leunde op zijn spade. Het gebeurde de laatste avond van de zomervakantie, op een moment dat hij zijn broer hielp in de tuin. Een rare snuiter, die broer van hem. Van ver deed zijn bloot bovenlijf denken aan een indiaan op oorlogspad, terwijl zijn gezicht van nabij de indruk gaf van een gevoelige intellectueel. Francis had een goedlachse, schalkse blik in de ogen. Die van Martin stonden ernstig. Hij had een pluizig sikje, vlammend rood haar en zomersproeten. Het haar hing breeduit in vlokkige uiteinden over zijn schouders. Aan de wijze waarop hij direct weer aan de slag ging, meende Mieke onverschilligheid jegens haar persoon vast te stellen, wat haar lichtjes kwetste. Hij schepte een hoop uitgerukt onkruid in een kruiwagen. Haar aandacht verschoof naar zijn torso en zij viel geleidelijk in bewondering voor zijn gespierde armen. Ze vroeg zich af hoe een man als hij over het levensmysterie dacht en trachtte haar verlegenheid te overwinnen. Terwijl Martin de laatste restjes slap geworden groen tot een zanderig hoopje bij elkaar harkte, had Mieke het aangedurfd de kwestie aan te snijden. Waar Francis’ gezicht na verwondering om haar voor dit tijdstip ongewone vraag een peinzende uitdrukking kreeg, merkte zij bij de indiaan op oorlogspad een spottend lachje. Zonder haar één blik waardig te keuren, tilde hij met een forse greep de kruiwagen op en reed de vracht naar achter in de tuin. In de avondzon scheen zijn rug koperkleurig. ‘Ik wist dat ze je flink zouden aanpakken! Je ouders verkeren in de grootste vertwijfeling om je zieltje te redden. Daarom al dat gezeik over het mysterie. Zij zoeken de oorsprong van het leven bij het transcendente! Mij best, maar zij geloven tegen beter weten in!’

   ‘Herhaal je dat eens minder vlug? Wat bedoel je met het transcendente?’

   ‘Een bovennatuurlijke tussenkomst behoort niet tot de mogelijkheden. In alle ernst, dit aanvaardt niemand, - of je moet gek wezen, of heilig. Een mens zou dan zo nietig zijn dat hij door die Grootheid wordt verpletterd en geen andere reden van bestaan kan vinden. In dat geval zou ons dagelijks leven van complete waanzin getuigen. Want waarom nog aardse ambities koesteren? Ik herhaal: enkel de directe zintuiglijke ervaring van het individu bestaat. Het woord moet vlees worden. Wij moeten Gods plaats innemen!’

   ‘Mm… Maar als God niet bestaat, zogenaamd omdat je Hem niet kan aanvaarden en je om die reden jezelf tot God hebt uitgeroepen, hoe verklaar je dan jezelf? Er moet toch een oorzaak zijn of een begin aan dit alles!’



WORDT VERVOLGD

Geen opmerkingen: