vrijdag 29 juli 2011

parlando van een meesterkok - knokke, de duinen


8.
Die kookcursus van de VDAB werd bij nader inzien alleen maar gegeven in Oostende, Koningin Der Badsteden, en geheel nergens anders. Ik had geen middelen, dus hoe moest ik daar aan onderdak zien te geraken? In een café in Antwerpen, ergens op het Eilandje, geraakte ik aan de babbel met een nogal avontuurlijke kennis van me, een zekere Martin Van Blerck, vandaag vooral gekend als een al te democratisch aangelegd galerijhouder van een galerij op de Mechelsesteenweg. Een beetje een fis-à-papa, zijn ganse familie aristocratisch. Bij een whisky of twee legde ik hem mijn problemen voor. "Wat een toeval," zo sprak hij. "Mijn ouders hebben een buitenverblijf aan de kust. Best wel een chique ding, wat ik je brom."
    "In Oostende?"
    "Niet echt - maar wel in Knokke. Ik ben er eens één keer gaan kijken, echt mooi!"
    Ik vraag een mens niet graag om een gunst, ik ben graag vrij en onafhankelijk, maar ik had geen keuze. "Zou ik daar niet in mogen, in die villa? Voor een paar dagen? Staat ze leeg?"
    "Heb jij geld?"
    "Geen rotte frank, ik verdien niks, ik overleef op geld dat ik van een tweetal vrienden leen."
    "Welja," sprak hij aarzelend. "Goed dan maar, waarom niet? Maar," voegde hij er met veel nadruk aan toe:"Te lang mag het niet duren. Maar voor een paar dagen, oké... Het staat er inderdaad toch maar leeg, meestal."
    "Zoals je weet: ik zoek onderdak in Oostende. Dus meteen van zodra ik dat voor mekaar heb, ben ik in Knokke weer pleite."
    De volgende dag kon ik de nodige sleutels en huisreglementen bij hem gaan ophalen. Ik bedankte hem hartelijk. In tijden van nood leert men zijn vrienden kennen. Zo wordt toch gezegd.

9.
Dat buitenverblijf in Knokke bleek inderdaad een onbetaalbaar chique luxe-appartement. Zicht op zee vanuit je bed, vuistdikke tapijten zelfs in de badkamer. Een stereo-installatie zo groot als een kleerkast, gouden deurklinken overal. Overdag toefde ik in Oostende, 's morgens op zoek naar een verblijf, overdag op die verdomde kookcursus, 's avonds op verkenning in de lokale restaurants, om uit te zoeken waar ik zou kunnen solliciteren voor mijn stage. 's Nachts kwam ik zodoende afgepeigerd weer thuis, in dat zoet geurende buitenverblijf, waar ik mij dan met een zucht in de driezit gooide, om daar op mijn rug naar de radio liggen luisteren (aldoor jazz), net zolang tot ik insliep. Ik droomde dat ik levende garnalen de nek om wrong, iedere nacht weer.
    Zo ging het twee weken lang voort. Totdat er opeens, op een doordeweekse dinsdagavond eind augustus, zomaar iemand, een rijzige kerel in een grijs maatpak, onaangekondigd kwam binnengevallen. Achter hem aan een geblondeerd wijf in avondkledij, d'r hakken reeds in d'r handen, enigszins aangeschoten bovendien. Verwarring alom, om niet te zeggen: paniek van gene zijde! Klaarblijkelijk had mijn vriend in Antwerpen zijn familie niet eens verwittigd; deze man hier voor mij, een Brusselaar, een of ander neef van hem, wist van niks. Hij kwam uit de lucht gevallen.
    "Help!" Sprak hij klaar en duidelijk, zonder zich verroeren, meteen van zodra hij het licht had aangestoken.
    "Ik doe je niks," riep ik uit, mijn kleren bij elkaar grabbelend.
    "Wie ben je!"
    "Ik ben hier met de goedkeuring van Martin. Die gaf mij de sleutel."
    "Die gaf jou de sleutel? Dat kan niet! Da's helemaal niet mogelijk, man!"
    Hij liep van de ene kamer naar de andere. Dan kwam hij weer terug, stak een sigaret op en sprak:"Je moet hier ogenblikkelijk weg. Ogenblikkelijk, begrijp je? Je moet hier onmiddellijk, op staande voet, weer buiten!"
    "Dat kan toch niet? Hoe lossen we dit op, ik heb geen geld, en mijn kleren, mijn spullen liggen hier - Martin heeft mij bezworen dat ik hier kon verblijven!"
    "Als je wil, bel ik de politie!"
    "Komaan," zei die vrouw, iets meer inschikkelijk.
    De politie - was ik een crimineel dan, of wat?
    "Waar staat je wagen," vroeg hij vervolgens.
    "Ik heb geen wagen. Ik heb geen rijbewijs."
    "Geen rijbewijs??"
    Hij dreigde nog een paar keer de politie te bellen. Tenslotte zette hij me in zijn glimmende Saab, die beneden aan de deur stond(ze waren nog bezig met uitladen), en reed hij mij in één ruk naar Oostende. Zijn vriendin bleef achter in het huis - jammer, want zij wél scheen het een beetje grappig te vinden...
    In Oostende dweilden we een paar goedkope hotelkamers af. Hij liet zijn wagen draaien, ik ging even horen - maar, zo laat op de dag, overal hetzelfde: kamers volzet. Bij het zesde of het zevende hotel: hetzelfde resultaat; geen enkele kamer meer ter beschikking. Ik kwam weer buiten, maar wat zag ik: dat neefje van de Van Blercks was er vandoor. Foetsie als de bliksem. Om de hoek zagen we hem nog wegrijden. Mijn spullen - een paar boeken, een paar schoenen en een tandenborstel - voor mijn voeten op het trottoir.
    "Lafbek!" riep ik uit. Eerst werd ik woedend. Ik smeet met een paar dingen. Het totale nihil was dit. Wat kon ik doen? De zee inlopen om nooit meer terug boven te komen? Dan nam ik mijn weinige gerief op mijn schouders en begaf ik mij naar de eerste, de beste duinheuvel. Het was niet zo koud, dus ik legde mij in het zand, trok een jas over mijn borst, een rui over mijn knieën. Ik drukte mijn ogen dicht - en zo viel ik in slaap.
    Een paar uur later werd ik wakker van de vogels. Er knabbelde zowaar een zeemeeuw aan mijn haardos. Het was nog bijzonder vroeg in de ochtend, klam en grijs. Ongewassen en ongeschoren als een heus zwerver struinde ik door de schemerige stad, op zoek naar een jeugdherberg of desnoods een daklozencentrum. Op een ogenblik onderweg, als geregisseerd door een aftandse Jahwe, viel mijn oog op een gerenommeerd restaurant dat zich kennelijk hierzo bevond: het beroemde Villa Mariza - toentertijd hét meest chique restaurant van heel Vlaanderen. Een protserige gevel, blinkende gele lampen, hier en daar een ronkende leverancierswagen.
    Meer werktuiglijk dan wat anders, belde ik er aan.
    Dit leek mij steeds het meest logische om te doen: meteen afstappen op het allerbeste dat zich aandient. Een mens mag zichzelf pijn doen, maar dan alleen maar als daarvoor het allerbeste in de weegschaal ligt.
    Na een tijdje kwam een volwassen, best elegant geklede, op het eerste gezicht sympathiek ogende mevrouw voor mij opendoen. Ze merkte natuurlijk meteen hoe erg ik eraan toe was. Ik maakte zelfs koorts en zag scheel van vermoeidheid. Toch leidde ze mij welwillend door een lange, geruisloze gang, "Kom maar mee," - tot bij de chefkok, die het juist erg druk had - een gigantisch been hesp in zijn armen. Overal liepen rond hem er jonge keukenhulpjes heen en weer. Grappig en verschrikkelijk tegelijkertijd.
    "Wat?? Wié ben jij?? En wàt doe je hier dus juist??"
    Niemand kon hier aan uit. Die keukenhulpjes hier overal, waren allemaal jonge kereltjes uit de buurt, uit Koksijde ten allerverste - wat kwam een zevenentwintigjarige ploert uit Antwerpen hier zoeken - voor zijn stage??
    Toch nam hij mij even apart, in het salon. In een paar krachtige woorden schetste ik hem mijn situatie. Ik verontschuldigde mij ook voor mijn slordige voorkomen. Ik legde hem uit hoe gedreven ik was om het te maken. De man keek een paar seconden naar het plafond, zonder commentaar. Dan sprak hij:"Goed - ga maar meteen aan de slag. Maar let wel: onder voorbehoud!!"
    "Nu meteen is onmogelijk, ik kan pas vanavond beginnen. Overdag heb ik vandaag dus mijn cursus."
    Hij kreunde bijna, bij zoveel zuivere agonie.
    "Goed, tot vanavond dan," sprak hij strak.
    Ik had weer een nieuwe job.
    Ik moest mij ergens kunnen neerleggen, maar dat was niet aan de orde. Ik moest naar die VDAB-cursus, sito presto.

Geen opmerkingen: