zondag 6 april 2008

de geur van nat haar IV - de fetisj I/2 I13


de derde aflevering van het vierde boek...


wat voorafging:

vitalski schynt zich aan een zwembad te bevinden by viona schreurs thuis, - zy het met ook renilde meyers aan hun zyde...


I.3.
Toen Viona zich tezamen met Renilde kreunend neerwierp op een ligpoef onder stapels zweetachtige badjassen, badhanddoeken, zag ik sterretjes voor mijn oogbollen, precies zoals toen ik uit dat zwembad was gekomen. Minder het langdurige roken dan wel het drinken van die ongewoon donkere, bijna zwartgekleurde wijn (hoewel: hooguit één glas had ik ervan achterover. Doch wat zat er misschien nog meer bij in?), die zou mij, tezamen met de honger, plus ook een zekere vermoeienis, enigszins loom hebben gevoederd. Mijn ogen laafden zich wel nog aan dit tafereel, - mijn ruggengraat en in het bijzonder mijn vormeloze, bijna als klompen gevoelende voetzolen wilden niet meer. God, - hoelang was ik al wakker? Het diende nergens toe, tenzij om terug te kruipen naar de veranda. Tenzij om desnoods naar de automobiel terug te kunnen!
Alsof ik hiervoor betaald zou hebben, moest ik het zich automatisch zien voltrekken: hoe er zich juist voor mijn neus een liefdesspel begon te ontbolsteren tussen de blondharige vrouwdame links, en rechts de veel kleiner geschapen, kastanjebruinharige jongmeid, die zich met haar ellebogen langs de eerstgenoemde haar schoot vlijde.
Was het voorzegbaar geweest? Een twintiger droomde zich aldoor dit soort onzin bij elkander, acht tot dertien keer per halfuur (statistisch eens uitgerekend); hoe vaak echter, lezers, ging hij ervan uit dat zulks ook in waarheid kon?
Voor Vitalski lag dit uiteraard anders; maanzieke toestanden, Sappho en Minerva maakten deel uit van de schrijver zijn uitzonderlijke lotsbestemming. Gewoon vanwege de stand der sterren, die stil glimmende, driehoekige sterretjes links boven de Grote Beer vooral, werd ik geboren met een schrijversveer in de ene hand, een prinsensabel, niks minder, in die andere. Desondanks diende geweten: ik wist mij al een paar stonden lang in een zekere verbijstering verwikkeld, welke niet scheen te willen afnemen daarenboven…
Hoelang preciés was ik in feite al wakker? Waar, dacht ik, was ik gisteren? Of eergisteren? Eigenlijk?
Hoewel het in essentie verre van zeker was of ik hier nog behoefte aan had. Waar Vitalski, jullie hoofdheld, al jarenlang, sinds zijn veertiende ten laatste, oprecht en dringend ook, hoge nood aan gewaarwerd, dat was liefde – en oprechte warmte. Zoveel begrepen wij onderhand! Genegenheid, het liefst komende van, liefst gratis, een eerlijke, fatsoenlijke mevrouw die het goed met mij zou voorhebben.
Maar nu zou ik zodoende dit hier weer moeten meemaken, willen of juist niet: hoe Renilde, tegen haar eigen natuur in, de biseksueel geaarde Viona bij de zachtjes piepende boezem, dieper in de met rijstkorrels gevulde kussens duwde. Fataal drong het tot ons door: neen! Niet die liefde, nu zolang al!
Haar andere bleke hand, een sieraad op zich, van korte, ronde vingers, stuiterende armbandjes, bewoog zich dieper benedenwaarts op Viona haar flauw glanzende onderste stuk. Totdat zij haar bereikte tussen de dijen…
Hoewel verre van onesthetisch, nam het tafereel er aanvang mee, hoewel ik er mijn ogen niet van kon afwenden, een zekere schrik in mij los te wroeten, welke mij traag begon te vervullen. Waren het zwemmen, het smoren, het plaatjes draaien (Duke Ellington), doch ook het vertellen, het zingen, het volksdansen niet een gezelliger bedoening? Zouden we niet beter maar eindelijk eten gaan? Vergrepen wij ons met dit lelijke gefrunnik in feite misschien wel aan een té letterlijke invulling van wezenlijk té puberale bullshit? Waarmee bedoeld werd dat sommige verlangens beter nooit bewaarheid geraakten. Doordat zij ons zouden bedreigen met een gevoelen van leegte nadien - oh, het radeloze…
“Ik weet niet of ik het aankan,” sprak juist Viona.
“Denk aan De Gierke,” zei Renilde.
Naar buiten terug? Langs het zwembad de grootse villa weer in? Om er de muziek wat harder te zetten? Het waren goeie tijden, het was goed om uit Antwerpen weg te zijn - maar waarom brachten die grieten aldoor, zoals ook nu weer, die vreemde, verschrikkelijke zogenaamde Gierke van ze ter sprake? Een volstrekt onbekend persoon voor mij, maar zijn naam alleen al, “Gierke”, blies mij een bijna bovennatuurlijke aversie in, weerzin, - ja, haat bijna. Ik werd gewoonweg woedend als die meiden die naam nog maar uitspraken…

Geen opmerkingen: