- - - -
één dag eerder waren mijn zus en ikzelf
met vrienden
naar het dorp bij de rivier
en daar hadden we van die menseneters
enkele zeer eigenaardige spullen gevonden,
doorweekt in de bocht van de rivier
dat
griezelige schepnet van ze.
en daar hadden we van die menseneters
enkele zeer eigenaardige spullen gevonden,
doorweekt in de bocht van de rivier
dat
griezelige schepnet van ze.
ik slingerde heen,
ik slingerde weer,
ik ging als een adder tekeer.
mijn zus die riep
in de verte,
het rivierschip
ik slingerde weer,
ik ging als een adder tekeer.
mijn zus die riep
in de verte,
het rivierschip
dat al vertrokken was
en de zon zelf
die haar koers niet meer zou wijzigen.
- - - -
niets gaat effenaf dood,
alles wordt op de duur
kromgebogen
alles wordt op de duur
kromgebogen
en
vestigt zich daarop weer
als een stengel in de natte grond.
en zo zal eens, bebloed, ons loflied,
eens doorwaad die bloedige belofte,
weerkaatsen -
weerkaatsen -
niet hierbinnen,
wel daarbuiten, voor iedereen.
teneinde dat lied
te doen uiteenknallen
boven
een zuivere binnenzee,
zeer elders dan waar
onze gevangenen, kinderen, dobberen nog.
- - - -
de catechese was enkel aanvankelijk
een lijf zonder geest.
ik had geen benul.
ik
was
schildpaddensoep
aan het bereiden die keer,
ik had geen benul.
ik
was
schildpaddensoep
aan het bereiden die keer,
een eeuwigheid
klappend in de beide handen...
toen ik
voor m'n allerbeste vriend
lopen ging
en van de struiken
honing
honing
aan het aflikken
was
geweest.
was
geweest.
het juk van m'n
schijnheilige communie
schijnheilige communie
aan de pastoors
teruggegeven.
teneinde
mij te kunnen verraspen
tot hét
allermeest
gutturale
gregoriaans
in deze mij zo schijnheilige vlakten,
dit vijandige gebied.
dit vijandige gebied.
in deze droge
tocht van heidense wimpels
christus
die over de golven zweeft,
het lammenrijk gods
een attractie – en ikzelf
die
een attractie – en ikzelf
die
een slaaf was,
langs
kromme wegen
zich
hees roepend,
toch dieper nog
dit onaardse gebied doorkruisend.
- - - -
jij
bent
mijn vijand.
de enige
die mij kent.
en die mijn zwakke plek goed ziet
en die er zout in giet.
de enige
die dat volhoudt,
ook verniet.
- - - -
in de ware hemel is er een fort van riet
en vensters met vlinders daarin.
en die gele vlinders, die spreken
alle talen van de wereld.
en die spreken met u,
teneinde
en die gele vlinders, die spreken
alle talen van de wereld.
en die spreken met u,
teneinde
te bekomen
u te zullen bevruchten.
u,
in deze laattijdige zucht,
in
die koude bries
in deze laattijdige zucht,
in
die koude bries
hier op uw blote rug.
merkwaardige, koele balkons
verdiepen ons
in honderd manieren van liggen, zo ging
het schip van steen
voorbij.
- - - -
Geen opmerkingen:
Een reactie posten