donderdag 11 oktober 2012

ludwig van de week
















we beloofden elkaâr dat we zouden dansen by een kampvuur
en daar levend gevogelte zouden verorberen.

om geen aandacht te trekken,
zei ik toe.

ik wou dat iemand anders koning was en niet ik.
ik wou dat ik iemand anders

om amnestie kon vragen
en niet andersom.

- - - -
meteen de volgende nacht, een zondagnacht,
werd my een gewelddadige dosis valium
als babypoeder in het gezicht gewreven;
het begin van het einde...

ik lag half ondersteboven, zonder kleren aan
behalve nog een riem, als op een authentieke crucifix
bovenop een schamele boerenkar;

myn vrienden
klapten zich in het gezicht,

al werden de sombere sneeuwklonters
op hun lange rylaarzen
door myn schrik eigenlyk enigszins getroost.

- - - -

zeker een uur lang, zonder pauze, werd ik daarna
als aan een spit op tandwielen
door een onnoembare donkerte naar beneden,
dieper naar beneden gelaten

als
in een kinderboek.

- - - -
in hun opvattingen over jou, mooie man,
reflecteren zich
hun eigen morele bekentenissen.

zich reflecterend aan jou,
spreken zy, zonder het terdege te beseffen,
over zichzelf.

dat is waar,
het gaat over hun eigen verlangens,
zelfs in die oneindige scheldpartyen van ze.

- - - -

uw beheerraad heb ik
naar myn hand gezet, dat klopt.

ik loop ondertussen door uw kindertehuizen alsof ik die
eigenhandig in de hand heb, en laat er
de windhonden dansen,
dat alles, dat klopt.

gerust wil ik ook wêer opstappen, als iemand tenminste
myn verantwoordelykheden zou willen overnemen.