zalig zijn in mijn achtertuin vannacht uw takkenbossen.
uw druipende kruinen, dewelke weldra mij verlossen.
en uw vleugelen, wanneer die in de regen roeren
teneinde, naar mij toe, u te zullen kunnen vervoeren.
van eender wat ik aanvang komt er spijt -
maar morgen ben ik alles kwijt.
en in die diep indringende smart
in fonkelend goud vanuit donker zwart
heropflakkerend vuur, ieder uur,
herkauw ik getrouw in een vroeg winterse kou
dit zeer oude zeer, keer op keer.
dit zwoegend zich vergietende verdriet,
hetwelke wel bijna weder voorbijgaat subiet,
om alsmaar mijn allerenige geliefde.
aldoor bovenop haar altaar als die stiefpriesteres
die eens met haar mes mij doorkliefde.
door klavers die alsmaar driftiger giftige papavers maken,
kruipt als een slang door haar koortsige laken
gij weder één keer over mijn knarsende natte pannendaken.
aanhoor dit gebladerte ruisen.
begrijp het waarom van de tsjirpende duisternis.
waarom die reeds aan het juichen is.
beluister in het geknisper van vochtige twijgen
op doorntoppen betoverde vogels
voor eeuwig gezegende veders krijgen.
om zo nederig en toch ook zo weelderig hen dit gegeven is
mee neder te neigen
of op de klimop weder mee op te stijgen -
door tegen de stromingen in te druisen:
verwelkom met ijzeren kelken alom
de komst van de keizerin van pruisen.
Wier spijkers mij mogen doorkruisen.
laat straks als vanuit een groezelige dakgoot,
geheel roestig, zo scharlaken rood, van leven naar dood,
tegen haar aan, tegen haar op plots,
al mijn aderen ledig bruisen.
bij daglicht teedt het volk te saam
en springt er een jongeling ruggelings door het raam.
---
hoog daarboven drijft een boot
't is Christus Koning vermoord lijk een jood
hoger nog in raar bogende baren daarenboven
verschijnt daar maanverlicht een schip
das dus Judas Iskariot vermoord lijkt een kip
kom kieper ikonisch nu
die ondersteboven gekroonde lommer van u
onder tromgeroffel over ons neder
gekleed in kant en leder
kreukel kronkelende cobra
leun kreunend in sprankelende klanken voorover over rank wankelend de fragiele flanken
van als van flanel zo ontvankelijk een lelieblank
sereen de zich ontkluisterende strakke bruidsluier
vlak onder onze vensterbank
aanzie in die ingewikelden twinkelingen
die enkele, besprenkelde
zoet woekerende droomstruik
een zwevend geweven doorgeefluik
zwaar wegend als een een waterkruik
een zich dronken bedrinkende rinkelende ruiker
voor een verliefd zich verlovende
gods immere liefde lovende hoogstroomgebruiker
o diepzeeduikster in dit koorlied om voorspoed voor nu spoedig onze beloftevolle bruiloft
kom zoals vroeger
voorzichtig schuifelend
onder ginder onze gebroken schommelende luifel
als een doorzichtig zich vertakkende kruidenkazuifel
van gewillig zich als Onze getuigen over ons buigende
ruig wuivend zich in een verdichtende lucht vluchtig verstuivende
zich even even evenwichtig als gewichtig oprichtende
Doch dan toch weder zwichtende zo grillig wichelende wilde wilgen
hitsige knotwilgen
die in de schimmig glimmende Seringen der herinneringen
gauw nu weder zouden willen beginnen zingen van, als vanouds,
onze bladgouden trouwringen. xx
alvorens van hogere torens onze getouwen in te springen
uw vlugge terugkeren begerig erend,
tuimelen daarbuiten in schuimend schuin vallende walsende Kranssen
als waren het aan lange lansen rap wapperende banieren, zo glanzend fier
alle dansende dieren
schrander mekander bekorende eekhoorns
die zich tevens en thans intens gebeten weten ook ons
geborgen in dons
als met een zich mals als op een spons plots plengende plons te plezieren
door liederlijk schier ieder weekend kerstmis te willen vieren
die eerder reeds zo bevlogen vernomen, hoog ladders in fladderende boomvogels,
die sierlijk alle samen namens de brandende bramen komende van het vrome Rome
heerlijk in deze eerlijk regende regen zegenvieren
om van in Gods allerbovenste vlaggenmasten alvast de verste sterren te kunnen bestieren
onder de wonderlijk zovele vonken van donkergele vensterlichten
in weelderig de ferme gensters van voor onze venus heringerichte vergezichten
weerklinken vooreerst reeds de vroege voorberichten van allerprilste bliksemschichten
in verboden gebeden in vrijwillig zich vereenzamende binnensteden
toch overal brengen die schichtige bliksemschichten schichtige wereldvrede
genade tot over onze rammelende wasdraden
maar jammer
Heb echter echt erbarmen
behàlve die vurige vogels van over de vreemdste rivieren
behàlve die vaardige knaagdieren
verschijnen vannacht vanachter mijn gordijnen eveneens zo ineens
van dieper hieronder
Ach achterlijk wonder bij zo onverwacht een nachtmerrieachtig krachtige donderslag
uitzonderlijk schuimbekkend stuiptrekkend zich uitrekkend
uit huivering schors overdekkende wortels en zich als gek ondergronds los worstelende wieren
zelfs de hellespont terstond ontsierende
vliegende mieren
eens eventjes een beetje maar maar naarstig aangeduid
meteen zeer luid fluitend verkruimelend
in de verschrikt schril gillende scharnieren mijner eigenste gekrakeleerde deurkieren
in de versplinterend kill rillende reten en engelen verstrengelende spleten
van afgrijselijk ijselijk 's werelds vergeten pijnkreten
's werelds meest verbeten gepredikte bezweringsbrevieren tegenin,
in dit vermetele ziekenbed in het begin
met tegenzin zich vernietigende nieren en plots Opgezwolle zweetklieren
zich verrekkende nekspieren
eensklaps in ieders kraag deze nieuw gekomen Assyrische plaag
ijlings over iedere lagere haag
schrijlings over iedere hogere heg
pijlsnel naar ons onderweg
als kwijlende puiten blijvende speken blijvende spuiten
verniet ook onafgebroken blijvende kuitschieten
in griezelige groene voelsprieten
die zich, mekander kruisbestuivend, (verbazend verdwazend) vuilnis opzuigend,
een na een aaneensluiten
tegen deze steeds weder geheel vergeefs gegeselde gevelruiten
o zondig bevonden onkruid in kringelende rook, adem ons uit
gruis keer weder terug naar uw thuis,
uw verblekende tempels van tepels in kelken dewelke verwelken
o Nazareno laat al uit mijn luid van lood zo laat al uit mijn leed een lied ontspruiten
unieke muziek om enkel enkele ziekelijke duiten
gewrongen onder de gestorven tong
van onze broeder die vroeger psalmen zong
onze om zijn droogvoeder gesneuvelde varkenshoeder
de scheelogig zich aan rood reuzel dood zogende schoonzoon van Christus gekruisigde kuismoeder
aanzie die leegbloedende pleegmoeder
van de verloederde prins
van de verkwanselde laatste kans
en de mismaakte dans
onder de gemiste bus ver voorbij de terminus van Cerberus
berucht om zijn zure lucht van versulferde muskus
als uiteen gevallen uit eender los bungelende galgenlussen van tussen
De zo walgelijk als door zwevende kwallen hoog bovenop onze stadswallen tot crucifixen gekrulde rattenvallen
van het gevallen Damascus
trad daar al aan wal dus
de lepralijder, gepensioneerd oud-strijder, lazarus
de belazerde razende mus.
immers vrienden kinderen ginder kijk
die farizeers van eergisteren, wanneer kregen die een keer gelijk
herrezen is al zeker voor eventjes onze voor een obool gedode kever
eerbiedig op zijn kop gekeerd en teder weder opgeveerd vantussen nog andere mussen
van tussen de zwijgende twijgen van zijn eigen verboden dodenrijk
en daar ook vandaan uw modder mijn okeren slijk
reeds aan de lederen veters van uw vinnige visserslaarzen
van toen tussen bloederige vaarzen
te voet vrijwillig en toch ook voor straf
moegetergd uw erg aardige vader zich omzeggens blind in innerlijke binnenstegen vol tegenwind
en toch nog op een draf
in harnas gans dwars de gebarsten labyrinten in begaf
Van de rotte gebinten van Gods plots tot stof en rots verbrokkelende koninkrijken
en de krakende kruizen van zijn bezwijkende sluizen vol dobberende dierenlijken
fossiele reptielen
restanten van in antieke kranten verkommerde krekels in verkreukelde chrysanten.
van alle kanten in zich krommende drommen tot ons geklommen om ons te kunnen bekijken
om ons te zullen kunnen bereiken
door eens weder neder te strijken
van over door oorlog ooit in grimmige snippers en listige pluizen muisstil binnenstebuiten verguisde mistige buitenwijken
met al hun al te sinistere wandeldijken
onoorbare prakrtijken in omvergekantelde kranen
langs halfvergane ligusterlanen
van distels vergeven en zeer nevelig bijgelicht, als alles in dit gedicht,
door manesikkel en bliksemschicht.
en weder die vele geel dampende lampen van ginder dan de rand van iedere wereld in zicht.
uw gril is nu mijn plicht
nu vreugdevol zelfs onze geurige treuwilgen voor u werden ontwordeld
en voorgoed werden ontwricht.
wees dan als bedeesde weeskinderen gegroet,
voor de herder herboren, nog nat achter uw oren
veeg uw voeten wees gegroet kom verder binnen drink subiet iets, liefst iets zoets
treed allen te gader nader
binnen die voluptueuze kader
van mijn luxueuze muren met daaraan mijn lachende lemuren
wanneer deze gluren naar de geglazuurde vloeren van mijn soms sombere binnenkoeren
waar op geen krukken geen hurkende duivel de duiven nog zal willen kunnen doen roekoeën
droef broedt de koekoek behoeftig
Stroef roept de beproefde, geboeid loensende oeroehoe genoeg
en de thee drinkende bever vroeg:
is dit inmiddels mijn leven
mij om het even
zoveel voor zo weinig
ga dan als Adam van nul naar oneindig
besmeur die lederen veters van u met een likdoorns bezwerende likeur
en enter bij voorkeur geen vorstelijkee voordeur
verkies naar mijn geheime kursaal
liever een of ander bescheiden zijportaal.
kpmaan allemaal
haal uw galgemaal
het woord dat ik spreek is dit brood dat ik voor u breek.
vroeger beheerden-ik hierbinnen dan ook een bibliotheek
heden loop ik eerder gewoon overal, tegen vanwege een zekere bijensteek.
Een min of meer genetisch zich wrekende sprekende psychische splinter
van die ene verdwenen winterbij
die wijselijk van zijn graf afweek
en die wegvloog over de bodem van een drooggedregde kreek
die eerste keer toen ik ineens naar u keek
miljoenen seizoenen geleden
eergisteren vorige week.
vanmorgen nog anders mischien.
in ieder geval, sindsdien nog steeds vergeefs
de mij verterende pijn verbijtend
eerlijk alleen mijzelf het schrijnende chagrijn verwijtend
schijn ik u intussen in ogenschijnlijk oneindige lussen
toch reeds als met een penseelstreek op een tekening
van uw tederste tenen te kunnen kussen,
verrukkelijk onder uw etrustische zitkussen,
verkwikkelijke bezitser van zo uniek als van u een museumstuk
het argeloos weder opgezogen liefdesgeluk
van van u een zich vernieuwende knieafdruk
waarvoor ik gehorig mij buk
en alle mijner maskers van mij laf afruk
wanneer ik om uw mij bruskerende cascade
van waanzinnige betekenissen beter te kunnen berekenen
mijn aansteker aanspreek
en meer nog wanneer, ijverig ijsberend zoals weleer,
uw mij eens zo onvergetelijk vervreemdende geest weder inhaleer,
wanneer ik u omvadem
en vervolgens uit alle macht krachtig weder uitadem
aanzie dan vanaf in uw divan
die immer driftiger brandende schimmen nu van u die ons omringen
heldere schimmen in welke telkens dringender ik u nu naar binnen zou wensen te wringen
om zelf er zelfs in weg te springen
in zo zonderling intiem ineens
uw stiekem mij kietelende tintelingen
van in uw vingervlug en vaardig mij eigenaardig sidderend omkaderende,
bij miraden mij dooraderende zilverdraden
dromerig van over uw verchroomde bureaulade
uw zo raadselachtig in mijn richting ademende, klassiek griekse sieraden
zoals in mijn herinneringen uw slingerende linnen gewaden
zo ongenadoig zwierig
binnenin ziehier die intriestig mijmerende slierten vanaan, wel aan,
mijn miezeigr sigaar
gedurig vurig uw fluwelen juwelen, aan schraal mijn kale kandelaar
eens eventjes een beetje maar maar naarstig aangeblazen
meteen schrikkend verwekt in extase
Dit ontiegelijk zo bedriegelijk gewiekst wiegende kluwen
van van zwavel vervliegend uw voor lucifer herschilderde verwilderde vlinders
in beslagen glazen bokalen
en als in een oase van turkoise walmen gebalsemd zo onguur
uw verzurende verzameling van van zaagsel vervuld zo macaber zwaar wegend
uw aan uw onweder ontstegen,
aan uw kamgaren kralen graag aaneengeregen regenzwaluwen
die zich aanstuwen
en die zich
in die minder schuw dan schrander zich in die schimmen van u verschansende schaduwen
vernuftig vlug over ons uitschuiven om ons onder te duwen
om ons gruwelijke huwelijk uiteindelijk wel degelijk zo dadelijk
zeer duidelijk ruiterlijk uit te spuwen
lubuger traag tanende waakvlam
onscherpe schaar aan een aan mij schrapende kam
hopeloos verloren liep het ongeschoren geboren lam
asmaar lamlendiger en ellendiger
alsmaar lamentabeler,
sinds Kain en Abel in vlagen zo miserabel
van aanvang af aan vervangen
(((meer dan tijdelijk onvermijdelijk zeer verleidelijk geleidelijk aan
alsmaar traneriger vervangen
((schijn ik intussen, schrale kale kandelabers in schuwe schaduwen naar binenn duwend
reeds gedrochtelijk ver gevorder te zij verworden
tot een zich aan tanende vlammen toch alsmaar drastoischer
bij de beide handen brandende bij de tien vingers grillende BOCHT
onznnig eigenzinnig want uiteindelijk zeer gewillig
krankzinnig een vrijwillige gevangene.
alsmaar adratsicher))))
door dat aldoor groter geworden verlangen
naar die steeds meer wegdeemsterende gezangen
der ieder jaar andere want ieder jaar anders meanderenede lange wandelgangen
ook alsmaar ontoegankelijker
onontvankelijker
alsmaar vergankelijker dit steeds meer gefrustreerde begeren
eens één keer te zullen kunnen aanmeren
aan vermoedelijk ergens een rietoever daar
van zo zwart als teer uw artificiële zwanenmeer
zo ongeveer
waar lang geleden
hoog bovenhop een redeloos bloederige treden
een eveneens nogal ongelukkige ludwig de tweede
zonder verdoven zonder iets om zinnig innig in te kunnen beginnen te geloven
en volgens de legende zelfs ondersteboven
aan naar omhooggetakelde tabernakels van schurende schakels
wreedaardig aan aan hem vretende kniptangen
oneindig vele meters hoger nog
geweten werd te zijn gereedgehangen
door toortsen doorboord zijn twee brandende wangen
als door een broodrooster geroosterd zijn twee oogbollen
binnenin zijn bolster gevangen
als hoogzwanger zo prangend
als een gepofte kastanje
en toch ook in oorlog
ook in ontij
ook in Zijn krijsen is er een verrijzenis
geheiligder dan keizerlijk
Uiteindelijk
meer dan vriendelijk of verdienstelijk
meer dan tijdelijk onvermijdelijk
zeer verleidelijk geleidelijk aan
zal dra onvoorwaardelijk
exotisch als ee boomgaard
ons paradijs op aard
tropisch voor ons opengaan.
Hypnotisch, om erotisch
voor altijd te zullen blijven bestaan.
Zodoende, volg mij, mijn verloren zonen
langs rare pilaren, Korintische pilonen
volg mijj vrij tot ver voorbij
een soort van valpoort
van vals gorgelende traporgeltonen
en kom mij nu onderhand onttronen
uw verraderlijke vader
uw geledigde telefoonlader
Voor alsnog een slagader
voor al die diepzinnige naalden
die gij als dienaren in Dinars voor mij betaalden
als voor een dwazerik een dazrik
doorwaad ik
( wroegingen doorwroetend boetedoieningejn doorploeterend)
in een grijs gebatike, wenig aristocratisch gerafelde
tragisgich pyjama
dramatischer naarmate ik in iedere patio u om uw oliende gratie smeek / breek
van weerzin te zeer van te zeer van streek
een vrij naargeestig naar haar urine riekende wijwaterbeek;
kweekvijver van beklijvende twijfel
beitelend seipelend van stinkende klinken die klaterend verzinken in blinkende tapijten
een tijgervel van mij verminkende zelfverwijten
die zelden vervellen die nergens verslijten
al dreigen zij wel door die bedrukkende draagwijdte
feitelijk akelig eerlijk gezegd
eenvoudigweg weg te smelten
als een kokende karamel
bij iedere minste trilling
van eender welke deurbel
tot in de keurig weder opgefleurde binnenkapel
voor een volgend vaarwel
sit paulus had een minotaurus van sint paulus
van traumas hing die aaneen
een dorstige dinosaurus
een schreeuw in een steen
haast iom niks, kwaadschiks
verekten gijlie een archeopterix.
draag die nu gauw naar lauw water.
beschouw haar vijf eieren later.
m’n ouwe getrouwe bouwvakker die hier vanmiddag was
met zijn compas
brak een pas geverniste tak en sprak
‘van die 41 eveneens zeer prehistorisch ogende zeeëgels
die, geborgen onder deze tegels,
verschijnen en weder verdwijnen
zal nu wel gegarandeerd de meerheid verkwijnen.
tenzij die gedijen in beschimmelde schilderijen.
Gelijk gijzelf onder een sixtijns gewelf
slijmen rijmend sluipend kruipend fluimen ruimend
Dewelke intussen
buitengewoon ruimschoots maar nu dan als is een loods
litugrisch van de bungelde luchters druipen
in metallurgische badkuipen.
om ronduit chirgurisch zo nauwkeurig goudkleurig tegen de deurstijlen
te kunnen blijven kwijlen
te kunnen blijven kuchen druppelen dweilen
vervloek ik u nu vaker dan gewoon maar sommigerwijle
villein ins verlagende
door vliegjes geplaagde
door luizige muzenissen aan zijn kruigwagen dagdagelijks vertraagde
en zo integraal afgezaagde
lazarus alweder aldus.
uw eens zo geneeskrachtige kus
bespeelde voor ons vele violen vanuit diepe riolen
dieper terug in die diep indringende tweestrijd die toch nog geniepiger
dan vanbinnen binnenzeeën van orchideeen verslenst in tweeen splijt
en onmenselijk in tweeen splitst ook plots
spits klotst dit wit vocht
om niks botst dit in tocht
grotesk
uw orkest
voor alleen een eenzame strijker
alleen een eenzame sterrenkijker
van alle planeten speelt pluto de partituren plato in stacato
zo potsierlijk rond dobberend tot in diens verlepte neogrot.
tot op het bot.
tot in de beenderen van eender welke kloostercel.
voor een volgende vaarwel.
ziehier
alle ramen rot haar brieven bij nader inzien bot
haar gekende, veelal gekermde bijnaam keizerin Charlotte
bespottelijke kleindochter van de nog kleinere kleermaakster van de wel zeer minimale grootgeneraal bernadot.
garnaal zonder taal zonder verdomde strot.
rustig effengedrukte buxusmot onder een schunnige schotelvod.
nog voor zijn eerste premiere door zijn eigen derriere geheel zijn carriere verbrod
gij geniepig gniffelende giechelende grinnikende gekkin.
altoos om uw nodeloze, nutteloze noodlot toch ook zo meedogloos zo zaagt gij zelf wel in
en zelf ziehier, ik cipier;
aderloos vaderloos kniel ik hier nu zielig neer -
moederloos een geledigde poederdoos
onnadenkend een en ander wegschenkend aan weleer
aan haar enige traan, haar lenige blanke rug
haar drank mijn drug
in droesems verdronken die indroeve mug
die om zijn roes naar Maleisië reisde
en vervolgens naar ons weder terug
tot in het vurigste purper van een turbulente lucht
getekend in ontucht
was ik eigenlijk aldoor voor iedereen op de vlucht
en tot in het oranje van de lange hangbruggen Charlemagne
versjacherde Charlotte
chapperoneerde gij mij mesjogge met ook uw tjechische marmot
charmerende mij met uw sjerpen mij chanterende met uw tarot
charmerende mij in uw champagne
sjockerende mij met zo dun als uw wufte snot op uw strot uw cumshot
sjorrende mij, gij geisha
gij trash en ik schlemiel
gecrascht in shangai in die te louche douche van een tjokvol cachot
verramsjte gij mij vanaf in uw flesjes ladyshave tot over uw shampoo pot
en crochteerde gij mij tot slot gij fetisj
in even chinees uw chinese naalden
wanneer ge deze haalde
van onder uw sjaal wanneer ge die versjouwde
als een sherpa neen als een shiva neen als een diva rond uw charlataneske dot
uw sabeldansen dansend rond uw elke polkadot
met om uw natte dot dat domme net dat uw bedot.
in uw bad ietwat te krap op uw bed ietwat te breed
in isobedatine gedept uw mond die mij vermeed
vanwege naar u weet mijn speeksel dat u speet
bits blikkerend uw witte gebit een gebot dat tot op het bot iedere bittere bit kapotbeet
in dit ons opzwepend zeepsop
zabbert op ons dit ons afmattende zweet
neen meteen
gij deed voor mij geen goed
in regel de meeste keren bij eb, doch vaker nog bij vloed
in voor- en tegenspoed
mij knevelende met uw knoet
doordat gij te graag in de gloed van de maan de glibberige naam van baal aanriept
en zelden diep insliept
liept gij geraadbraakt ontwaakt vaak te volmaakt naakt voor mij uit
hooguit uw lippen getuit vroegt gij mij een geruite blouse
droegt hij een verloerse hoed
om mij omzeggens ziendend omdat ik u bespiedde te gebieden
kom stomme, domme don
wees zoet tongzoen mijn voet
wees flink drink van mijn bloed
o vloeiende gloeiende stoeiende schroeiende vulva
van valium en van vanille
verpulverend gulzig mij in stukken wurgende walpurgisbillen
zonder onder uw gewillige gillen
een miniroik om op te tillen
om ijverig aan uw ledige vijf mijn vege lijf te villen
hijgerig binnenin uw zondige ziel mijn zedig gespaarde maanzaad
alsnog zo laattijdig zo nijdig te zullen verspillen
kwaamt gij schaamteloos van over uw scharlaken deken, uw gescheurde laken
schaterlanchend, geheel ritueel met gans uw gewicht
neder te itten op ziehier mijn bibberende gezicht
om nu meer kommerloos mij te bidden kom dan al vital,
verzin ons maar weer eens een gedicht
en van porselein uit west-berlijn mijn olifant die broederlijn
mijn heer die onaneerde
en beethoven zijn buste die orchesteerde
en mijn regentes azijn het was mij lot die dirigeerde
en het onweder van weleer dat keerde zich en psalmodieerde
wees eindelijk allemaal zorgeloo
argeloos
leef voortaan volledig vrij
spiegel u aan een zeematroos
de faraos van 100 jeroichos al vochten zij grnadioos zijn geen partij bij onze cupidoos en nog meer gendeloos hun chocolade doos voor u en voor mij
nee gij ijzingwekkende vorstin. vanuit uw korstige verleden
nu dus toch weder vanuit dat zo lang geleden zover vergleden veredelde Eden gekscherend terugkerend op uw schreden
glinstert ginds immers niet in dit zelfde wit blikkerende maanlicht een aandenken aan dat krijtwitte van uw gezicht
een derde wenkende bliksemschicht
reeds bijna nabij dit zo ons verbijsterende balkon
En in zwachtels omwonden zo onverwacht een schaduw van nu uw allerzachtst nachtjapon
trance waarin onze romance begon
en in diezelfde bittere vind dit gerafelde witte lint
aan uw voet die voodoo doet.
meduza zonder vlot
schaudw zonder schavot
mysteiek baam
aanriep ik vanuit de dieperik
Daarna nooit één keer meer, geen énkele ene minuiut meer ooit nog één keer tesaam.
Zoen zo gaat zijn laatste wens
geen enkele keer meer deze melaatse mens
boen zijn droog opgebroken, gebroken witte lippen
met van blauw zout en zilver glimmend water
op verzinkende klippen.
Verzoek echter geen enkele keer meer hem
die grimlachend ingemetselde Metusalem
Met de liederen van het Jeruzalem van toen
zomers alle loom en warm, grasvelden heldergroen
verhuegdt zich de geur van mijn jeugd
in teruggevinden matras
Loop voort en zeg de mensen
Dat het enkel een vergissing was.

























Geen opmerkingen:
Een reactie posten