Het werd die dag vroeg donker. Wij stonden net op het punt het gereedschap dat we volgende dag weer zouden gebruiken, in een vrije hoek bijeen te brengen, toen we plotseling gestommel hoorden. Ik stond bovenop de trap, op ooghoogte met de overloop en zag als eerste wat er gebeurde. De dubbele deur vloog met een ruk open en Marie-Claire, die we verder niet meer hadden gezien, kwam met snelle pasjes naar buiten rennen, recht naar de kapstok. Zij gooide haar handtas op de vloer, waarna ze slechts twee tellen nodig had om zich in een kort bontjasje te steken. Ik begreep dat zij er als de bliksem vandoor wou. Dus zette ik een stap opzij om haar door te laten. Mijn ogen keken vlak op haar schoeisel met hoge naaldhak en de welgevormde voet. Hoe het kwam valt me moeilijk te zeggen, maar het was of door dit voorbijflitsende beeld mijn laatste reserve tegenover haar, die ik door een restje zelfkritiek nog achter de hand meende te hebben, verspeelde. Op dat ogenblik telde voor mij nog slechts één ding: ik was stapel op haar, en omdat ik zo gek was, zou ik alles in gang zetten om haar te veroveren. Dat ik mijn hand uitstak om haar zonder één woord over de ontbrekende treden heen te helpen, maakte al onmiddellijk deel uit van mijn strategie. Door haar hoffelijk tegemoet te komen, zou ik een geschiktere gelegenheid tot vertrouwelijkheden afwachten. Beneden hield ook Karl de deur naar het portaal reeds voor haar open. Net toen ze verdwenen was, kwam van de overloop de heer Vogel aanzetten, hoekig heen en weer zwiepend als een beginneling steltloper. Het was me niet ontgaan dat hij haastig zijn bovenkleding op orde bracht, wat hem trouwens niet zo best lukte: de knopen van zijn mouwloze vest staken elk in het verkeerde knoopsgat. 'Hou haar tegen!'
'Zij is al weg!'
De oude man bleef staan en keek geschrokken naar de gevaarlijke opening, die door het wegnemen van de getorste treden ontstaan was. 'Gauw, breng haar terug!'
Dit liet ik hem niet een tweede keer zeggen. In een ommezien was ik beneden, waar ik Karl in de deuropening tegen het lijf liep.
'Blijf jij hier!' zei ik, op een toon die geen tegenspraak duldde. Daar Karl ondanks mijn aandringen toch mee naar buiten wilde, duwde ik hem met geweld terug. 'Hou jij je beetje hersens nu maar bij de trap!'
Hij week een stap achteruit, beduusd door mijn onverwachte uitbarsting.


























Geen opmerkingen:
Een reactie posten