10.
Buiten was het nog niet zo donker als het, ten gevolge van de aangestoken binnenverlichting, bij mij eerder de indruk had gewekt. Tot mijn verrassing was Marie-Claire al een heel eind weg. Ik haastte me, niet zozeer om haar onmiddellijk in te halen, wel omdat zij de Lange Koepoortstraat insloeg en ik haar in geen geval uit het oog wilde verliezen.
Ik zat haar vlak op de hielen. Haar wiegelende gestalte vulde mijn gezichtsveld. Daar liep nu iemand op wie ik behalve al mijn aandacht, ook een zekere hoop had gevestigd. Tegen dit idee moest ik me wel verzetten. Nee, het zou werkelijk stom zijn, dacht ik de hele tijd, als het van een vreemde zou moeten afhangen of ik wel of niet een ander mens word. Mogelijk dat ik door die verhoogde graad van concentratie ging beseffen dat ik te fragmentarisch leefde. Zo bekroop mij het gevoel of ik hier, in dit schijnsel van uitstalramen, lantaarns, koplampen van auto’s, bij elke straatsteen een scherf van mezelf achterliet: een spoor van glazen splinters, waardoorheen een neutrale werkelijkheid scheen, net zo doorzichtig en smaak- en reukloos als zuiver water. Hieruit viel enkel af te leiden dat ik mijn leven zelf hoorde in te vullen om een ander mens te worden. Goed, maar wat voor 'n ander mens? Hoe deze vraag ook door mijn hoofd spookte, ik bleef het antwoord schuldig. Wel moest het iets te maken hebben met deze obsessie, waarmee ik nog maar aan mijn proefstuk was. Ik wilde alles op alles zetten. Niet leven op automatische piloot, zoals ik me al enkele jaren bezig zag, precies zoals jan en alleman. Grotere dingen dan die ik tot dan had ervaren, moesten mogelijk zijn. Alles overrompelende hartstochten, een waanzinnige vrijheid ver weg van hier. Een uitgespuwd, ruw en onzeker leven, maar boven alles een leven naar zijn onvervalste betekenis: spannend, naakt, gulzig, kwetsbaar, intens.
Halverwege de Lange Koepoortstraat sloeg Marie-Claire af in één van die duistere steegjes waaraan deze oude Antwerpse stadskern zo rijk is. Ik kwam net achter de hoek vandaan toen ze bij een oude Mercedes stilhield en de contactsleutel uit haar handtas graaide.
'Marie-Claire!'
Haar oogopslag verraadde dat ik haar had doen schrikken. Met een lachje kwam ik dichterbij. 'De oude heer vroeg me om je terug te brengen!’
Ik bemerkte haar verwarring en maakte hiervan gebruik door mijn hand direct op haar schouder te leggen. Eventjes liet de dame zich deze wat voortvarende, zachte aanraking welgevallen. Daarna richtte zij het hoofd op, me met dank aankijkend, zonder dat zij er daarmee in slaagde haar danig geschokte emoties te bedekken. Zo zou het me niet hebben verbaasd, indien ze gezegd zou hebben dat het oude baasje zou hebben getracht, geweld op haar te plegen. Zij opende het portier.
In een ultieme poging om het afscheid uit te stellen, vroeg ik waarom ze was weggevlucht.
'Och… Het is niks bijzonders… Ik ben enkel wat geschrokken!'
'Je bedoelt dat hij zijn handen niet kan thuishouden?' Ik volgde de elegante, soepele bewegingen van haar lijf tijdens het instappen. Reeds drukte zij de knop in voor het starten van de motor.
'Och, was het enkel dat maar!'
(WORDT VERVOLGD...)


























Geen opmerkingen:
Een reactie posten