‘Maar vorige keer hoopte je dat hij nog leefde. Dat hij jouw rekening had geplunderd, stemde je zelfs blij, want dat was voor jou het bewijs dat hij nog leefde. Wat is er intussen veranderd?’
Het vrouwtje ging op een stoel zitten, liet het voorhoofd tegen duim en wijsvinger zinken, - een impulsief gebaar om zich met al haar verdriet, teleurstelling of schaamte van de wereld af te zonderen.
‘Het spijt me! Werd jouw man afgeperst?’
Zij schudde het hoofd. ‘Niet voor zover ik weet...’
‘Mag ik even jouw badkamer gebruiken? Een kwaaie hond heeft me aangevallen.’
In de spiegel boven de lavabo concentreerde hij zich op de verhakkelde streep geronnen bloed, lopend van zijn voorhoofd tot kin. Met gedeelde aandacht hoorde hij dat achter zijn rug aan klink gemorreld werd, zodat hij, door zijn druk tegen de deur, nog tijdig kon verhinderen dat het slot dichtviel.
Moeiteloos, of het om een pluimgewicht ging, pakte hij het vrouwtje op en plaatste haar bovenop de wc-bril. ‘Wacht tot ik klaar ben!’
Hij droogde zijn gezicht af. ‘Wanneer komt Johan aan?’ Alweer die muur van zwijgen. Onwetend en goedgelovig was dat kreng beslist niet. ‘Je brengt me op een idee. Weet je, blijf rustig zitten tot hij aankomt. Kunnen jullie samen de politie opbellen.’ Joseph draaide de deur op slot.
Opeens kantelde haar muur over de ganse lengte omver. Zij sloeg aan het schreeuwen. ‘Johan woont vanavond een voorstelling bij!’
‘Waar? Om welk uur?’
‘Weet ik veel! Het gaat om een cabaretgezelschap. Bij de kruidenier op de hoek, hangt de affiche. Vraag hem direct naar huis te komen! Anders besterf ik het! Hallo, ben je er nog? Alsjeblief, geef me ten minste mijn breiwerk!’
(WORDT VERVOLGD...)


























Geen opmerkingen:
Een reactie posten