myn adviseurs zyn my aan het uitleggen geweest
waarom ik de laatste tyd té zelfkritisch ben.
in het begin van deze druilerige week
heeft er zich in uitgerekend de sint-augustinusgrot
in bazel
een archeologische vondst voorgedaan;
van myn eigen, felomstreden kabinet
wist niemand er iéts van,
enkel myn persoonlyke boekhouder,
met wie ik de dag tevoren
tezamen was,
sprak my er op goed geluk over aan;
by de koffie
die yzige morgen.
wel degelyk werd ik onverwachts
één of andere opwinding gewaar,
welke my beving;
er stond iets op til;
en wel degelyk
wist ik my ertoe aangedreven,
voor myzelf én voor myn collega’s,
ons gehele beleid,
het juiste deel van het applaus
te zullen opeisen.
al wil ik niet
steeds het gevoel hebben
bezig te zyn
met werken...
een schedel in myn twee handen;
- voel,
voel maar, aldus die jonge kerel
met de blonde krullen...
ten dele, sprak hy, is deze grond
waar we staan,
tweeduizend jaar geleden
een crematorium geweest.
een pruik van een dame
werd hier gecremeerd,
vele eeuwen voor clovis...
ik doorstond het interview
zonder kleerscheuren;
maar, zeggen nu myn adviseurs:
er had meer ingezeten!!, -
terwyl
juist
zyzelf van
niks wisten!!
alsof de dood zelf daarmee
een nieuwe dimensie voor my kreeg.