75.
Toen de taxi stilhield, sloeg Mieke de schrik om het hart. Zij vocht een onmogelijke strijd uit. Maar om nu nog op haar stappen terug te keren was het te laat.
De wind was gaan liggen en het sneeuwde dikke vlokken. Zij trok haar met teddy gevoerde cape over het hoofd en ploeterde met benepen hart verder, langs de immense verlatenheid van ondergesneeuwde trottoirs, roerloze gevels, door straatlantaarns beschenen kroonlijsten.
Bij één van volgende straathoeken herkende zij de verduisterde uitstalramen van de supermarkt. Hierna sloeg ze linksaf. De mogelijkheid te verdwalen, was niet louter denkbeeldig. Gelukkig herkende zij de met prikkeldraad omheinde stortplaatsen en het bos langs weerszijden van het pad, thans aangeduid door kraakverse autobandensporen. In de verte schenen enkele lichtjes.
Mieke was goed op weg. In de nachtelijke stilte passeerde zij een in diepe slaap weggezakte boerderij. Om zich ervan te overtuigen dat zij ze nog allemaal op een rijtje had, bekeek ze de met sneeuw belegde twijgjes van een boom. Zwarte takken grepen als knoestige vingers in de lucht. De wereld leek haar zozeer een droom dat ze zich moeiteloos kon voorstellen wat het betekende dood te zijn. Daar dit vooral een kwestie is van koud worden, waren de omstandigheden er dan ook niet naar om te treuzelen. Ondanks het lopen over de platgedrukte sneeuw van de bandensporen raakten haar laarsjes doorweekt. De vorst zat al in haar tenen, als scherven glas.
Dat ze vanaf de bovenrand van een lichte helling, ginds beneden de vage omtrekken van de kattenschuur ontwaarde, zou genoeg geweest zijn om juichend op te springen. Maar behoedzaamheid bleef geboden. Zo naderde zij het vervallen gebouw voetje voor voetje. Beneden, op een steenworp van het voorerf, ontdekte ze een autowrak, scheef weggezakt tussen de struiken en bedekt onder een laag sneeuw. Dat het portier op een kier stond, bracht haar op het idee dat Wim haar geld mogelijk hier had weggestopt. Kleine moeite om een kijkje te nemen!
Mieke rommelde in de lade van het dashboard toen een hoorbare zucht de aanwezigheid van leven verraadde. Voor ze besefte wat het geluid had voortgebracht, ging het als een schrikachtige stoot door haar lijf. Achter het zijraam onderscheidde zij de kop van een Duitse herder. Het dier week blaffend achteruit, zette een natte muil vol afdruipende tanden en liep ongedurig grommend heen en weer. Mieke had gehoopt dat hij snel zou opkrassen. In het wrak zat geen rooie cent en haar ongeduld steeg. Maar bij het openen van het portier kwam dat beest telkens weer toegesprongen. Met zijn voorste poten bovenop de motorkap begon hij aan één stuk door te blaffen. Radeloos staarde zij naar de schuur. Haar enige kans op redding uit deze hachelijke positie bestond eruit de aandacht van de bewoners te trekken. Daarvoor moest het blaffen onverminderd doorgaan. Dus smeet zij, telkens de kust vrij was, het portier in een snelle beweging open en weer dicht, zodat de hond getergd kwam toegesprongen en verse krachten bundelde om haar met woest geblaf te bedreigen.
Uit de richting van de kattenschuur kwam het bewegende licht van een zaklamp. Het schijnsel wierp de lange schaduwen van populieren. Mieke voelde haar hart kloppen. Als gebiologeerd staarde zij naar de gedaante achter de lamp boven de blauwe glans over de sneeuw. Net vóór het licht in haar gezicht scheen, meende ze een geweerloop te onderscheiden.
‘César! Hier!’ De hond liet een jank horen. Daarna verscheen het hoogst verbaasde gezicht van Toebakske in het opengetrokken portier. ‘Verdomme, wat doe jij hier?’
WORDT VERVOLGD...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten