48.
De chauffeur, een gedrongen kerel met dikke snor, kwam als de duivel uit een doosje gesprongen. Hij inspecteerde het glas, en nadat hij had vastgesteld dat er geen schade was, kwam hij met moordende blik tot bij de greppel aangelopen. De termen waarmee een Fransman iemand voor rotte vis uitscheldt, waren Joseph minder bekend. Hier en daar ving hij wel iets op, maar hij kon er enkel om glimlachen, - een reactie die de woede van de man ten top dreef.
‘Zie dit!’ onderbrak Joseph hem, wijzend naar de spatten op zijn broek. Even meende hij dat de bestuurder over de greppel zou springen, maar blijkbaar had het reële gevaar dat een tweede treffer hem ongenadig het water in zou drijven, tijdig zijn ogen geopend. De kerel droop af.
Nu kreeg Joseph mooi de kans om op de achterbank te kijken. Ondanks het bevuilde glas was hij er zeker van dat de taxi geen passagier vervoerde. Dan moest de Borsalino ergens rondhangen of naar binnengegaan zijn. Maar gaandeweg sloot de eerste mogelijkheid zichzelf uit. Want behalve het voor hem uitlopende gezin, viel geen hond meer te bespeuren. Joseph bleef staan. Nu hij het gebouw, waarvan sprake in de huurovereenkomst, had gezien, viel het hem op dat het rolluik voor het venster aan de voorgevel, door de groei van een wingerd, die zich over de onderste helft van het afgebladderde houtwerk en tussen de spleten van de afzonderlijke latten had vastgehaakt, al jaren niet meer was opgetrokken. Het gaf iedere voorbijganger vast de indruk dat de hoeve onbewoond was.
Hij wachtte tot de volgende familie hem had ingehaald en vroeg aan een grijze heer in regenjas wie daar woonde. De man trok geënerveerd een wenkbrauw op en liep door, net zoals de rest van de familie. Alleen het jongste dochtertje, dat met haar poedel aan de leiband achteraan hinkelde, vond het nodig iets te zeggen. ‘Waarom smijt u stenen naar de auto's, mijnheer?’
(WORDT VERVOLGD...)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten