Volgens Francis lag de oorzaak voor de hand. Zijn wederhelft was een rotkarakter. Hoewel Mieke zich rekenschap gaf van het mogelijke onrecht door als buitenstaander over andere mensen te oordelen, wilde zij dit graag geloven. Francis had het paar opgemerkt toen ze in verband met de verkoop van hun villa voor de tweede keer door zijn moeder op haar kantoor ontvangen werden. Later, toen het paar langs de tuin naar de auto stapte, hoorde hij de tot fluisteren gedaalde stem van Niessen en hoe deze een snauw kreeg. ‘Dat wijf van hem…’
Weer ving Mieke die insinuerende toon op als hij de dingen maar half uitlegde. ‘Wat is er met haar?’
‘Zij is ’n echte zuurpruim!’
Zo vaak Mieke naar haar chef opkeek, kwam haar die uitlating weer voor de geest. Eigenaardig genoeg drong zich daarbij steeds die schandelijke voorstelling op van het ongetwijfeld slappe ding dat hij tussen de benen droeg. Als hij dan binnenkwam, verbeeldde zij zich zo ’n rimpelig, heen en weer zwiepend gevalletje dat haar vriendelijk tot een schaterlach uitnodigde. Natuurlijk bleef Mieke zonder te overdrijven beleefd onderdanig. Alleen stelde zij verwonderd vast hoe die laatste mededeling haar kijk op hem had beïnvloed. Het was of het stilletjes tot haar doordrong waarom hij zo bleek en mager was, waarom hij liep met gebogen nek en vermoeide ogen, waarom hij soms voortijdig zijn droeve blik afwendde en zelden meer zei dan nodig. Voor het eerst hield zij rekening met de mogelijkheid dat hij achter zijn gereserveerdheid een geheimpje voor haar wegstopte. Wellicht was die houding een direct gevolg van bittere huwelijkservaringen. Wie zou geloven dat dit vermoeden bij haar medelijden wekte, zodat ze ernaar hunkerde hem zijn vertrouwen in de mensen te herstellen? Dit gevoel, dat ze toeschreef aan haar moederlijke bezorgdheid en van nature evengoed zou hebben voor een verlaten kat of geschopte hond, was onbaatzuchtig. Al een tijdje overwoog zij de mogelijkheid via een behoorlijk gesprek met hem op gelijke hoogte te komen. Elk onderwerp was geschikt, zolang het geen verband hield met hun werkzaamheden.
Zekere morgen - het was een heldere dag: het prille zonlicht gleed over de bedauwde grasperken langs het open raam naar binnen, - kwam haar chef anders dan gewoonlijk aanzetten. Hij was een kwartier te laat en ditmaal had hij de glimlach van een heimelijk pleziertje om de lippen. Dit stelde Mieke op haar gemak. Opeens, na de gebruikelijke begroeting, zei ze: ‘U ziet er stralend uit vandaag!’
Het was of er een mirakel gebeurde. Niessen hield haar hand nog vast en stond volkomen perplex, alsof hij zich afvroeg of hij het wel goed had gehoord. ‘O ja? Dat kan wel!’ antwoordde hij met een raadselachtige glimlach. Vertoefde hij bij een binnenpretje? Lachte hij het domme meisje om dit spontane compliment in haar gezicht uit? In het voorbijlopen bleef hij voor de spiegel staan, trok zijn das recht, streek met vlakke hand over zijn dunne haar en ging aan zijn schrijftafel zitten. Mieke had hem vanuit haar ooghoeken gevolgd. Nog steeds die glimlach. Wilde hij op haar vriendelijke opmerking ingaan? Hij had zijn papieren al vast; de blik op haar gericht. ‘Leuk weekend achter de rug? Het zonnetje was lekker van de partij…’
WORDT VERVOLGD


























Geen opmerkingen:
Een reactie posten