Mieke had nauwelijks geslapen toen een geluid haar vanuit de duisternis tot bewustzijn riep. Tussen de lichtjes bewegende gordijnen kondigde het ochtendgloren zich aan. Zij loerde naar de wekker. Dan opnieuw dat geluid: een rauw, geïrriteerd blaffen, gevolgd door een klaaglijke jank, waarschijnlijk afkomstig van Ranger, de dobermann van de Swinnens. Iedereen sliep. Niemand was zich bewust van de onrust van het dier dat daar liep, onder die flauwe hemel waartegen het huilde, met boosaardige ogen en tanden vervaarlijk glimmend in de open muil. De hemel glansde ijl. Elk voorwerp, elke vorm daaronder was vervuld van waarheid! Op dat moment kwam bij Mieke heel dat verweer tegen haar ouders als een dwanggedachte weer op de proppen. Het was alsof dat beest, zoals Francis, de scheve betekenis van alle woorden had aangeroepen. Woorden als eeuwig leven en bekering: één en al huichelarij, uit eigenbelang uitgezaaid en voortwoekerend in dat vreselijke territorium binnenin een menselijk hoofd. Ergernis, daar zij zich ten gunste van Francis aan diezelfde larie had bezondigd, maakte dat zij helemaal uit haar sluimer raakte. Natuurlijk waren haar ouders onwetend, gehersenspoeld door traditie en opvoeding. Onmogelijk hen dit zonder een hoop ambras duidelijk te maken.
Een uur later zat het hele gezin aan de ontbijttafel. Aan haar gezicht te oordelen, was Moe nog steeds onder de indruk, maar achtte zij een nieuwe woordenstrijd, thans in aanwezigheid van de andere kinderen, nadelig voor het ouderlijk gezag.
Pas in de badkamer, waar Mieke vóór haar vertrek de laatste hand aan haar kapsel legde, kwam het tot een nieuwe confrontatie. Dit keer naderde Moe op zachte pantoffels, al haar hoop gevestigd op de flauwekul van dochterlief de avond tevoren. Ook zij had een halve nacht wakker gelegen. ‘Kun je Francis niet overreden ons zondag naar de mis te vergezellen? Dat zou alvast een mooi begin zijn hem in de gewenste sfeer te brengen. Wij zullen voor hem bidden!’ Dit laatste leek met zoveel vertrouwen gezegd dat Mieke de moed ontbrak Moe uit haar wensdroom te helpen. ‘Heus, tracht hem op andere gedachten te brengen, mijn kind. Anders worden we bij onze dood als een platgedrukt insect. Wij moeten vasthouden aan de gedachte dat dit leven de buitenkant is van iets oneindig groters, waar het mysterie vandaan komt.’ Plato’s geouwehoer. Of zou Francis zich toch vergissen? Geen verstand kan het mysterie verklaren. Weer knikte de gehoorzame dochter. Daarbij troffen haar Moes ogen: twee gewonde vlekjes omgeven door talrijke lieve rimpeltjes, getuigend van de wijsheid verworven uit het leven van alledag met zijn vele kommer en kleine vreugden.
WORDT VERVOLGD...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten