zaterdag 31 juli 2010

parlando van een meesterkok - het prille begin


de antwerpse nachtburgemeester wil met zyn grote egodocument zeker niet tot navel-analyse vervallen. zyn eigen bestaan, tussen goot en toog, toneel en huiselyke kring, seksueel begeren en letterkunde, zyn ons genoeglyk bekend, en behoeven geen overdosis. weshalve verschynt hier op deze blog, vanaf 1 augustus 2011, tevens het biografische feuilleton betreffende de gekende meesterkok erik somers; hier strikt driewekelyks voortgezet...


1.
Midden jaren negentig,- de precieze jaartallen kan ik niet uit mekaar houden, daarvoor zou ik mijn hele stapel papieren, brevetten en receptenboeken moeten bovenhalen,- brak er een grimmige middag aan in mijn kale, klamme, wel hoog gewelfde atelier in de Verschansingsstraat. Een paar jaar lang, meteen na mijn grafische opleiding aan het Sint-Lucas, had ik zuiver experimenteel geleefd, als een zoveelste rondhangkunstenaar op het Antwerpse Zuid. Er was nooit iets. Vooral was er nooit geld. maar ook met mijn relaties, mijn vrienden en zelfs met de hard-core van mijn grafische ambities was ik, vanwege het barre klimaat, aan de rand van de afgrond komen te staan. Geen credo meer, en geen krediet. Letterlijk honger, letterlijk koude in huis. Ik deed mijn schoenen aan, en liep op goed geluk de straat op. Vooruitgeblazen door een feitelijk waanzinnige intuïtie, zag ik mijzelf naar de Jezusstraat stappen - en daar liep ik, zonder erbij na te denken, een interimkantoor naar binnen. Witte muren, een wit bureau, een wijf met een paardenstaart dat zelfs de energie niet opbracht om er een glimlach bij te presenteren.
    "Ik zoek werk."
    "Je bent niet de eerste. Wat kan je, wat ben je van opleiding?"
    "Ik ben een kok," zo zei ik. 
    "Een kok," zo hernam ze.
    "Ja. Ik ben altijd een kok geweest."
    Waar ik dat haalde, wist ikzelf helemaal niet. Dit was totaal maar dan ook totaal uit de lucht gegrepen. Af en toe had ik wel eens, zuiver informeel, iemand van mijn weinige vrienden op een goeie, memorabele maaltijd ontvangen, maar voorts had ik nooit een gasfornuis van dichtbij gezien.
    Toch geleek dit mij, op dit ogenblik, de meest zinnige repliek die ik kon opbrengen. Er is niks verkeerd aan om te gaan werken, maar dan moet het wel, vind ik, om een soort van werk gaan waar je je poëzie in kwijt kan. Waar ben je anders mee bezig?
     Die dame van het interimkantoor zag er geen graten in. Ze noteerde mijn naam, vroeg mijn adres, en dan vroeg ze:"Chefkok?"
    "Nog niet," zo zei ik kordaat.
    Maar ze vroeg me niet eens om mijn diploma. Zou zoiets vandaag nog zou kunnen? Zonder boe of ba werd ik naar mijn allereerste betrekking vooruitgestuurd, ogenblikkelijk; aanstaande zaterdag, overmorgen aldus, kon ik beginnen; meteen aan de slag in de gigantische gaarkeukens van het Astrid Park Plaza, inderdaad: op het Astridplein, tegenover het Centraal Station.
     "Dankjewel," zo zei ik. Maar voor mezelf dacht ik: goddomme, wat gebeurt er hier? Ik wist niet waar ik mee bezig was, ik leek wel een waarnemer van mijn eigen kroniek. De chaos mepte mij door elkaar, het was trappelen om niet te verzuipen. En voor het eerst in jaren stond er iets in mijn agenda: koken op zaterdag.
    Ik ging op café met Vitalski, die avond. "Op een dag schrijf ik jouw memoires," zo sprak deze ferm.
    We dronken Duvel en whisky, die twee vloeistoffen door mekaar. Het was zelfmoord plegen of hard lachen, en we kozen dan maar voor het tweede.
    Zo eindigt dit eerste hoofdstukje, nu gewoon voortschrijven zonder teveel nadenken en twijfelen...

Geen opmerkingen: