maandag 27 april 2020

lectuur: frankenstein part three

VICTOR STERFT

Zoals al meermaals aangeduid: het boek "Frankenstein" draagt helemaal vooraan, als opschrift, een citaat uit Miltons "Paradise Lost", dat een geschiedenis is van de zondeval; hierdoor moet "Frankenstein", behalve als een gothic novel, een SF-verhaal en eventueel een cryptisch geformuleerd kookboek, uiteraard ook worden gezien als een godsdienstige parabel. Wie is God? Kan God ons werkelijk van zich afstoten? En wat, als we dan zelf voor God zouden spelen? Met praemissen als deze, mogen wij er als naar geen wonder naar verwijzen, dat de slotpassages van dit verhaal, geheel en al in het teken staan van de verlossing. Ook de apocalyps, de openbaring en de ondergang - maar dus zeker ook de verlossing.
    Voor Victor, de meest opgefokte mens die ooit bestond, is deze verlossing uiteraard de eeuwige, zoet genadige rust van de universele, definitieve dood, niks anders. "De Scheepsdokter gaf hem een rustgevend drankje, en verzocht ons, hem niet meer te storen," zo zegt Kapitein Walton. Op de draaideur tussen leven en dood staat, voor de hypermoderne Shelley, niet langer de aalmoezenier paraat, maar wel de medicus - gezant van diezelfde biologische wetenschap die, helemaal in het begin van het boek, de dode überhaupt tot leven wekte (volgens het verhaal studeerde Victor in de Beierse gemeente Ingolstadt, vooral voor biologie en chemie.)
    Pas op: voor die uiteindelijke verlossing, moet Victor wel echt helemààl dood zijn, en niet alleen maar stervende of doende alsof. Tot in de àllerlaatste seconde van zijn bewuste leven, loopt 'ie te braden in de hel - door de gedachtes aan zijn slachtoffers links, aan het Monster dat nog in leven is rechts. En ja, jammer genoeg: speciaal om daaover te treuren, komt de getormenteerde Victor iets later toch weêr bij bewustzijn, zelfs klaar om voor de Kapitein nog een gehele, gedragen monoloog af te steken, speciaal om zijn eigen morele nalatenschap te wikken en wegen.
    De toonaarden van een tekst betreffende: als het gehele boek een partituur was, dan stond er vanaf hier, bovenaan op iedere bladzijde, tot aan het eind van de laatste zin toe, de klassieke term "largo" genoteerd: willende zeggen "breed, ernstig"; voor strijkers meer bepaald:"met lange, langzame strijken," dus telkens de gehele strijkstok vergend. Langzame lettergrepen, zeer ernstige gedachtes zonder enige verlichting, zonder enige verluchting ook, en niets dan een plechtige woordenschat - als een ernstige stoet onderweg naar een kerkhof. Dit heeft iets onnozels, maar waar het boek sowieso geen realisme ambieert, hebben die laatste, schrijdende alinea's toch ook wel echt een hypnotisch effect.
    Echt belachelijk is alleen Victors allerlaatste uithaal, Kapitein Walton waarschuwende tegen hoogmoed en ambitie:"Zoek het geluk in de serenitiet, en vermijd ambitie - zelfs maar de onschuldige ambitie om enige naam te maken in de wetenschap, door ontdekkingen!" Het stomme hieraan is namelijk, dat Victor een anderhalve bladzijde geleden nog druk doende was, de bemanning van het schip ertoe aan te sporen, vooral nooit ofte nimmer op te geven, om hun expeditie toch maar, ten allen prijze, door te zetten. In dit boek zijn eigenlijk àlle alinea's waarin uitdrukkelijk tegen de hoogmoed wordt gewaarschuwd, bedacht en dus knullig. Maar zeer mooi dan weêr is, in deze slotpassages, in al zijn ceremoniële extase, de lààtste finale voor Victor; "Tijdens het spreken werd zijn stem steeds zachter, en ten slotte verzonk hij in een stilzwijgen, afgemat door al zijn inspanningen. 'n Halfuurtje later probeerden-'ie toch nog iets te zeggen - maar: hij kon het niet meer; krachteloos drukten-'ie mij nog in de hand, en toen gingen zijn ogen voor altijd dicht, terwijl de straling van een zachte, stille glimlach wegstierf op zijn lippen."
    Clichés, ik weet het; maar tegelijkerwijle, op een merkwaardige manier, is daar iets integers aan; die beweging is goed gedoseerd; het langzaamaan stiller worden, het finale zwijgen, de handdruk, en dan ineens, exact tegelijkertijd met zijn dood, voor het eerst ooit, die glimlach bij onze Victor - van dewelke alleen maar gezegd wordt, dat die wegsterft; als een dood nà de dood.

WALTON WIL NAAR ENGELAND TERUG

Het idee dat ook Kapitein Walton van kop tot teen een slachtoffer zou zijn van zijn hoogmoed, heeft Shelley pas met zoveel nadruk in haar verhaal geïnjecteerd bij de herdruk van haar boek, daartoe geïnspireerd door de commerciële toneelbewerking van Richard Peake. "Mijn hoop op nuttigheid en roem ben ik kwijt," zo besluit de uitgedoofde Kapitein dan ook boudweg, na alles. Maar voor hem wél is er nog een zekere verlossing in zicht: het vooruitzicht, te zullen mogen terugkeren naar Engeland. "Terwijl ik word teruggedragen naar Engeland, zal ik niet neêrslachtig zijn." De gedeprimeerde bemanning deelt dit standpunt ten zeerste:"Toen de matrozen de doorgang naar het zuiden geheel vrij zagen komen, en begrepen dat hun terugkeer naar het vaderland blijkbaar verzekerd was, steeg er een kreet op van rumoerige vreugde." In het jaar 1818 maakte Engeland, of beter gezegd het "Britse Rijk", zich nu eenmaal klaar voor, zingend en klingend, zijn razendsnelle spurt naar de top van de wereld - om, exact één eeuw daarop, te culmineren in het "Land of Hope and Glory".
    Merkwaardig is dat Victor daar zijdelings dit volgende opmerkt, lichtjes overeind komend in zijn sterfbed:"Nu je terugkeert naar Engeland, bestaat er maar weinig kans dat je het Monster ooit nog zal ontmoeten." Maar waarom dan, eigenlijk? "Frankenstein" is bijna een reisboek, zo mateloos als Victor en zijn Nemesis mekaâr achterna rennen door het gehele Westen; vertrekkend in Ingolstadt, heel Zwitsersland door, inclusief een wandelingetje door de vrieskoude Alpen-toppen, op naar Edinburgh, Perth (vlakbij Dundee), et cetera - zelfs de fantastische, toch erg geïsoleerde Orkney-Eilanden dragen hun voetafdruk (een mooie vondst, om ons duo zelfs dààrheen te sturen - al is het moeilijk te verstaan hoe Victor daarginds, op die verre, moeilijke rotsen, zelfs een laboratorium voor mekaâr krijgt); allemaal geen probleem; dus: waarom zou het nu dan opeens ondenkbaar zijn, dat het Monster, na Victors dood, toch nog eens, voor de curiositeit alleen al, een treinticketje enaar Engeland zou bestellen - naar het museum van Madame Tussaud, om maar iets te zeggen?
    De zuivere onmogelijkheid van nog maar het idee aan het Monster van Frankenstein in het midden van de Londense straten, doet onwillekeurig denken aan de finale van die andere grote fantastische novelle:"She", uit 1886, geschreven door de Britse buitenlandse ambtenaar Henry Rider Haggard (1856-1925). Zoals de vroég negentiende eeuwse Engelander bij het begrip "extreem ver weg" spontaan aan de poolkappen dacht, ging de lààt negentiende eeuwse Engelander voor het meest vergezochte utopia ter aarde graâg naar de diepste, meest ondoordringbare, door heksen en termieten belaagde rimboe van Oost-Africa. Daarzo, in de geheime beschaving (een "lost city") genaamd "Kôr" (het lijkt wel iets uit Conan de Barbaar), leeft, tussen de meest gedegenereerde cannibalen, de mythische koningin Ayesha, kortweg "She" genoemd; zij is wel ultiem vreesaanjagend, maar tegelijkertijd zo adembenemend mooi dat ieder die haar nog maar ziét, zich prompt voor haar voeten gooit. Bij nader inzien is zij eigenlijk, zelfs, al tweeduizend jaar oud - en, ja: zélfs verstaat zij de kunst om de doden weêr te leven te wekken. De hoofdrolspelers, een stel avonturiers uit Engeland, vinden dit allemaal goed en wel, maar besluiten op den duur toch maar dat zij, op één of andere manier, vernietigd moet worden - en wel om deze reden: omdat zij op een ogenblik op het idee komt, de Oost-Africaanse hel te zullen verlaten - om met een boot simpelweg naar London over te varen (elf jaar later zal Bram Stokers Dracula op precies hetzelfde idee komen; het bloed uit de Roemeense dorpen rond hem, heeft 'ie een beetje gehad - maar het verse bloed van al die Londenaars daarentegen, stel je voor, lekker lekker!!...)
    Het schrikbeeld om de oppermachtige Koningin She in Engeland te moeten zien rondlopen, wordt door Freud aangeduid als de angst voor vrouwen in het algemeen, en meer specifiek de schrik waarmeê het Westerse mannenbastion van het einde van de 19e eeuw het feminisme ziet opdoemen - het begin van het einde, total chaos. Met de volstrekt irrationele bemerking, als zou het Monster van Frankenstein nà de dood van Victor, onmogelijk nog naar de normale beschaving kunnen afzakken, schijnt Mary Shelley een gevoelsmatige toegeving te willen doen aan haar publiek - dat haar minachtte, maar dat zij intrigeerde tegelijk; "Goed dan, jongens," zo schijnt zij hier op het einde te willen zeggen - "Het is nu onderhand, inderdaad wel genoeg geweest; we zullen er onderhand écht wel meê ophouden!..." Waarmeê zij dan bedoelt: ophouden met deze blasfemie.

MORGEN: DE DOOD VAN HET MONSTER
    



    
    
    
    


Geen opmerkingen: