nota: niet de aflevering van gisteren, maar déze aflevering is de voorlaatste; dwz. dit hier is de aanvang van de tweedelige "coda".
129
Ruim een jaar later, zowat eind augustus. Het is een hete dag en Mieke zit op beide knieën in het open veld, slechts gekleed in een dun bloesje en een afgedragen linnen broek. Links en rechts lange aardbeienbedden waarvan de vruchten snel moeten worden geplukt en naar de veiling te Hoogstraten gebracht. Gister had een zware regenval een deel van de oogst verwoest. Vandaag zou de ongenadige zon een al even grote ravage aanrichten. Mieke laat de kwetsbare vruchten handig en met ongelooflijke vlugheid in de kartonnen bakjes terechtkomen.
Aan de rand van het veld, waar de bomen een schaduw werpen, ligt haar kleintje rustig te slapen. Hoewel er nog veel te doen is, staat Mieke vaak bij het reiswiegje te kijken. Er gaat dan altijd een vreugdekreet door haar heen, maar nooit zonder ook een spoortje van verdriet. Niet dat zij aan het verleden denkt of bang is voor de toekomst, nee. Zij bestaat als iemand die door vaandelvlucht heeft overleefd. Het lot heeft het zo gewild. Zij weet zelf niet waarom, of welke zin het zou hebben, maar zij leeft verder. In haar is een onbekende macht die wil dat het leven doorgaat.
En op zo’n dag stopt daar de groene combi van een koper. Mieke vermoedt iemand met een groot gezin, die een voorraad jam wil aanleggen. Terwijl de man met een lege bak in haar richting komt, krijgt zijn gezicht iets bekends. Mieke plukt verder.
‘Tien kilo aardbeien, alsjeblief!’
‘Kom!’ Mieke leidt hem naar de balans waar ook het wiegje staat. Zwijgend begint ze de vruchten af te wegen. Zij laat niet merken dat ze de man die er even zwijgzaam op staat toe te kijken, heeft herkend. Tenslotte is hij een vreemde. ‘Vierhonderd frank, mijnheer!’
De man grijpt zijn portefeuille en laat een vriendelijk lachje horen. ‘Ha, hier werk jij tegenwoordig! Ik was je de laatste tijd uit het oog verloren. Je bent een tand kwijt, zie ik.’
‘Ik heb wel meer verloren…’ lacht Mieke. ‘Maar ook veel gewonnen!’ Haar blik maakt hem opmerkzaam op het wiegje.
‘Ja, zo gaat dat…’ zegt de man, haar vier bankjes overhandigend. ‘Het leven gaat door.’
Als hij op het punt staat de volle bak van haar over te nemen, komt Mieke met iets anders voor de dag. ‘Ik heb op de tv gehoord en gezien dat jij personages verzint, - op papier, - waarna ze hun eigen leven gaan leiden… Lijkt me moeilijk!’
‘Moeilijk wil niet zeggen: onmogelijk!’
‘Dat is waar!’ zegt Mieke, van de gelegenheid gebruikmakend om de romancier weer aan het woord te laten. ‘Want je kunt die personages toch niet iets laten doen dat ze niet zelf willen?’ Haar vraag is er eerder om hem verder aan de praat te krijgen, dan uit belangstelling voor de techniek van het schrijven. De meeste verhalen komen haar als pure nonsens voor.
‘Vanzelfsprekend!’ antwoordt de man, met een gezicht waaruit zij opmaakt dat haar vraag niet zo gek was. ‘Zij handelen als het ware zelfstandig. Toch overkomen hen ook allerlei toevalligheden: vaak zelfs avonturen die ze niet gewild hebben. Zo gaat dat ook in het echte leven. Zoals mijn personages, weet ik niets op voorhand. Pas achteraf wordt de gehele samenhang duidelijk. Dan zie ik dat hun lot, in weerwil van alle voor- of tegenspoed, af te leiden was van hun karakter, dromen, verlangens; van hun omgeving ook, ja van alles waarmee ze te maken hadden.’
WORDT VERVOLGD...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten