130. - laatste aflevering
Ik zie jou daar nog staan op die vernissage. De enige die oog had voor mijn vertwijfeling.’
‘Nee! Dat realiseerde ik me pas toen je ijlings wegliep.’
‘Een schrijver schept de mensen naar zijn beeld en gelijkenis,’ zegt Mieke. ‘Niettemin is hij geen alwetende. Is de hemel hierboven leeg? Ik heb het niet over de sterren. De eeuwige twijfel, begrijp je?’
‘Leeg of vol: wij bestaan! Dit buitengewone feit valt niet te ontkennen.’
‘Ik ben maar een gewone aardbeienplukster… Nadenken, dat is niets voor mij!’
De man tilt de bak met zwier omhoog. ‘Deze aardbeien ruiken en ogen overheerlijk: dat is alles wat ik op dit moment met zekerheid kan zeggen. En waarom zou het met aardbeien anders gaan dan met gevoelens of gewaarwordingen: zien is weten. Zo eenvoudig is dat! Tot een volgende keer!’
Weer bij de auto zet de man de bak achteraan in de bagageruimte. Voorin zit een dame. Als hij naast haar plaatsneemt, ziet Mieke haar mond bewegen. Misschien vraagt ze: ‘Wie is dat aardbeienplukstertje? Ken je haar?’
Dan komt het antwoord van de man, - want Mieke ziet dat hij ook iets zegt. ‘O, ik ken haar slechts oppervlakkig. Vroeger kwam ik haar wel eens tegen. Zij was verloofd met de jongste van Beaumont, met wie ze elke morgen naar school reed. Maar vorig jaar is die jongeman met een dronken kop achter het stuur van zijn deux-chevauxtje in het kanaal gereden. Weet je nog?’
‘Was hij die blonde kerel met brilletje?’
‘Juist! Vreemd, hoe een dubbeltje kan rollen… In ’t najaar is het meisje met zijn broer getrouwd. Martin Beaumont, tuinder.’
Mieke ziet de auto in de bocht verdwijnen. Ja, zo gaat het, denkt ze, de woorden van de man overwegend. Ik moet me niet van den domme houden. Het leven gaat door, ondanks Francis’ waarschuwingen. Nu is hij dood. Berthe is dood. Zoveel mensen, zoveel gezichten en verzonken werelden in mij. Mijn leven dat door een oceaan van dood omgeven wordt. Blinde handen tasten de omgeving af, grijpen zich vast aan een onbekende binnenkant en vinden een wonderlijk eilandje van naamloze gewaarwordingen, zo klein, zo naakt, zo kwetsbaar als mijn eigen zoontje.
‘Morgen zullen we allemaal doodgaan!’ had Francis georakeld. ’t Is waar: elke blik, elke aanraking, elke kus, is tegelijk een afscheid. Toch belet niets me te zingen, noch tegen beter weten in alle dood te ontkennen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten