125.
Even twijfelde Mieke eraan of het wel een goed idee was om tijdens het weekend naar hier te komen. ‘En Martin?’
‘Die is op het veld. Je kan hem met de fiets bereiken.’ Nette liep naar buiten voor aanwijzingen. ‘Dan volg je gewoon de oprijlaan; tot ginds aan de rechterkant. Je zult wel merken: er staat een tractor, en op de berm liggen betonnen buizen voor rioleringswerken.’
Het op een reusachtig insect gelijkende rijtuig aan de kant was een graafmachine, - geen tractor. Verder kwam Mieke op geheel onbekend terrein. Het pad leidde haar door een jong loofbos vol idyllische plekjes waar het zonlicht moeiteloos doorheen de bladeren drong. Het was er zo stil dat ze meende het geklater te horen van een onzichtbaar beekje. Weer hoorde zij Martin over zijn hectaren land. Waarschijnlijk had hij dit als een geschenk van zijn moeder, omdat zij er een mogelijkheid in zag om haar aan de landbouwhogeschool afgestudeerde zoon eindelijk aan het werk te zetten. Een open terrein leek op een beginnende boomkwekerij. Geen serre, geen groentepercelen, geen aardbeienveld. Zij bleef staan, keek om zich heen en luisterde. Behalve het kabaal van twee kraaien op de hoogste tak van een boom, was er niks te horen. In de volle zon was ‘t al flink warm.
Mieke moest dringend plassen, iets dat haar, als het in de vrije natuur plaatsvond, altijd een prettig gevoel bezorgde. Daarvoor zocht zij een geschikt plekje.
Hé, toen zij terugkeerde, was haar fiets weg! Haar vestje lag keurig opgevouwen in het gras langs de kant. In een glimp zag ze haar indiaan zich nog juist achter een rij sierheesters verstoppen. Wat doet een jongedame wanneer zij zonder enig ander motief dan een twijfelachtige uitnodiging bij een vrijgezel aankomt? Zich afwachtend gedragen natuurlijk. Gelukkig leek Martin blij met haar komst. ‘Wat vind je van het terrein?’
‘Ik had een uitgestrekt aardbeienveld verwacht.’
‘O, maar dat is er! Wil je het zien?’
‘Op ’n andere keer! Voor mij is het hier de mooiste plek op aarde. Zo rustig!’ Hoewel het zondag was, droeg Martin een vuile jeansbroek. Hij had al hard gezwoegd. Zijn T-shirt was gans doorweekt. ‘Waar ben je bezig?’
‘Dààr, achter dat rijtje rode beuken! Ik ben volop bezig het buntgras weg te harken. Een zware karwei. Maar misschien krijg ik hulp van Francis.’ Bij deze woorden keek Martin haar wat geschrokken aan. ‘Je gaat toch niet weglopen? Kom, ik heb koffie en boterhammen.’ Hij leidde haar naar een zonnig grasplekje waar een rieten mand stond met een thermosfles en een brooddoos erin. Mieke had de indruk dat Martin minder ontspannen was dan hij voorgaf. Het ontging haar niet hoe onhandig hij de beker van de fles schroefde en met bevende hand de koffie uitschonk. En opeens wist ze: zijn ongedwongenheid is schijn. Kampte hij met een fundamenteel gebrek aan zelfvertrouwen? Volgens haar was hij, in plaats van ziekelijk trots, eerder behept met een ongewone verlegenheid voor vrouwspersonen. Zij deed of ze het niet had opgemerkt en vlijde zich neer op een stukje heide. In haar fantasie probeerde ze in hem het kind te zien dat hij geweest was. Want liever dan ongenaakbaarheid, bravoure, zag Mieke minpunten zoals gêne, onzekerheid, alles wat een indiaan op oorlogspad ter wille van zijn stoer imago belet hiervoor uit te komen. Martin schoof haar zijn geopende brooddoos onder de neus.
WORDT VERVOLGD...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten