dinsdag 7 april 2020

ONS FEUILLETON


DE INDRINGER



feuilleton in 20 afleveringen


door don vitalski




wat voorafging: de werkloze pjotr lavaski heeft twee vreemde reiskoffers met zich meê naar huis genomen...











3.
hy ging naar beneden. hy ging terug naar boven. zyn voeten deden verschrikkelyk veel pyn - zyn schoenen, vooral de hakken ervan, al langer dan een jaar niet meer deugende. hy stak nog éénmaal een cigaret op, ysberend door de kleine voorkamer. dan gooiden-'ie deze cigaret, althans het overgebleven stompjen-ervan, in de gootsteen. "okay," zei pjotr lavaski als eindelyk hardop, in iedere hand één koffer krachtdadig beetnemend, teneinde zich er vervolgens, byna plechtstatig, meê naar beneên te begeven.
    zyn merkwaardige plannetje bestond er nu uit, lezers, alletwee deze koffers zo snel als mogelyk te gaan weggooien, liefst hier zo dicht mogelyk in de buurt - namelyk, als 'ie mocht kiezen, in de aardedonkere golfslagen van de schelde-rivier, zo diep. het was duidelyk, vond 'ie, dat er vanalles niet aan deugde, aan die verfomfaaide twee dingen. het idee om ze de gehele nacht lang nog in zyn huis te houden, onderwyl 'ie er zelf by zou hebben liggen te slapen, dromend, snurkend - dat was iets, dat hem alsmaar meer was beginnen voor te komen als iets volstrekt onmogelyks. die koffers waren, wat in het duits heette, zogenaamde "fremdkörpern" - ofte "corpora aliena", in het latyns. die hoorden hier niet, die hoorden nergens - het was, inderdaad, geen mirakel, zo begreep 'ie, dat er zich niet eens een verkoper voor had aangemeld!
    "hoe stom ben ik geweest! wie wil nu iets in huis hebben: dat niemand zelfs maar zou willen verkopen? dit is erger dan iemands vuilnis met je meê naar je thuis te hebben versleept... waar zat ik," zo dacht 'ie, "met m'n verstand!"
    van het faboert tot aan de schelde-rivier, dat was toch algauw een klein halfuurtje stappen, toch zeker met 'n pynlyke hiel - maar: een andere keus deed zich niet voor. toen pjotr, nog in een ànder huis, erg lang geleên, bezig was met verbouwingen, toen had 'ie zich wel 'ns bezondigd aan wat werd geheten "sluikstorten"; een paar grote plastieken zakken met bouwpuin erin, was 'ie toen zomaar ergens, een paar straten verderop, tegen een gevel gaan wegleggen, gestuurd door een domheid alleen de allerprilste jeugd eigen; welnu, nog geen twee of drie uurs later was toen de zogenaamde "rykswacht" zich by hem komen aanmelden -"heet jy soms pjotr lavaski!!"
    eens vergooid in het diepe, pikdonkere, druisende water van de zich oneindig voortstuwende schelde-rivier, zouden die koffers eenvoudigweg van de wereld wég zyn, zelfs voor het plankton op de meest nodeloze bodems van dat water van geen tel meer, op geen telraam, en dan zou pjotr lavaski zyn normale leven weêr kunnen herpakken zoals het marcheerde - alles byeen ging alles goed met hem; hy was niet dodelyk ziek, hy moest niet, met een helm op zyn gezonde kop, naar een loopgracht, om daar voor haard en vaderlandt allerlei gifgassen te trotseren; op dit precieze moment in de geschiedenis van de mensheid hadden, op déze plek op de wereldbol, de zeurkousen, de azynpissers en de zwartkykers helemaal ongelyk - vroeger was niét alles beter.
    hy zette zich op een hoge, stenen dorpel, die zich hier meldde, speciaal om zyn zere voetzolen toch éventjes te kunnen laten uitrusten. die vermelde dorpel bleek kletsnat te zyn ook, door toedoen van de belgische regenval, die ook snachts maar niet wilde ophouden - maar goed, dacht pjotr, dat ongemak nam 'ie erby.
    hoever nog, dacht 'ie, was het nu alsnog lopen? nog een tiental brede minuten hooguit, en de zogenaamde "blauwe steen", zoals die heette, zou voor ons opdoemen - dwz de kaaimuur op de rechteroever; die werd, door antwerpenaren zelf, veelal als de "blauwe steen" aangeduid. en dan, àchter die lange muur, daar zou 'ie er weêr vanaf geraken, van dit best ergerlyke gedoe, met die twee koffers en zo, dat 'ie nochtans, dat klopte, geheel en al aan zichzelf had te danken.
    vooral die grote koffer was hem tot een byna ondraaglyke last verworden. hy moést ernaar blyven kyken - maar dan met een alsmaar aangroeiende gewaarwording van walging, niks minder. het werd zo erg, dat 'ie er ziek van werd. die kleine koffer was waarschynlyk nog min of meer in orde - zo pjotr zelf, ooit, op een exotische zaterdag, op reis zou moeten, byvoorbeeld op zakenreis, dan zou 'ie het zelfs, best wel, nog in overweging durven te nemen, die àndere reiskoffer, die het was, die kleine, bolronde reiskoffer, met zich meê te voeren, toch echt. een mens hoefde zich niet ryker of chiquer voor te doen dan hy in waarheid helemaal was, zélfs niet op een zakenreis; bescheidenheid zou door de tegenparty juist kunnen worden geapprecieerd. maar die grote koffer, die was in iéder opzicht afgryselyk. die grote koffer, die was de riekende dood, die was ondergang en doem - kortom: die stond voor een noodlot, lezers, dat absoluut niemand wilde.
    toch kwam er opeens een uiterst eigenaardig, uiterst naargeestig idee in onze verhalen-held naar boven geborreld. "ik snap dit zelf niet goed," zei pjotr lavaski hardop. "want," zo sprak 'ie nog meer, slapjes prevelend, "ik moét ervan af, en het is ook reeds byna weêr achter de rug - en toch," sprak 'ie nu zelfs iets luider en meer duidelyk voor zich uit. "toch kan ik er niet meer aan weêrstaan?"
    hy kwam los van de natte steen. hy hurkte zich neêr, speciaal om die ene koffer, de grote koffer, nog 'ns één, laatste keertje helemaal open te maken, ditmaal zo consciëntieus als maar mogelyk was - langzaam, als betrof dit een ceremonie. een zure, muffe, van onheil zingende dodenlucht greep pjotr lavaski vanzelf naar zyn strot. "waarom doe ik dit!"

WORDT VERVOLGD